MDMA en psilocybine...
 
Meldingen
Alles wissen
1 Berichten
1 Gebruikers
0 Reactions
3 Bekeken
marcel
(@marcel)
Berichten: 2036
Famed Member Admin
Topic starter
 

Met behulp van diepe onderzoek van taalmodellen hebben we gezocht naar wetenschappelijke onderzoeken waarbij psilocybine of MDMA werd ingezet bij diverse psychische aandoeingen en stoornissen die zijn vermeld in de DSM-5, zoals Autismespectrumstoornis, bipolaire-II-stoornis, majeure depressieve stoornis, therapieresistente depressie, sociale angststoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, posttraumatische stressstoornis, anorexia nervosa, nicotinegebruikstoornis en alcoholgebruikstoornis.

Neuro-ontwikkelingsstoornissen

1. Onderzoek: Er is beperkt klinisch onderzoek. Een kleine dubbelblinde pilotstudie onderzocht MDMA-geassisteerde psychotherapie bij autisme (volwassenen met autismespectrumstoornis en ernstige sociale angst). Deze studie toonde een significante vermindering van sociale angst bij de MDMA-groep vergeleken met placebo. Voor andere neuroontwikkelingsstoornissen (zoals ADHD of verstandelijke beperking) ontbreken vooralsnog klinische studies met MDMA of psilocybine. Wel wordt er theoretisch gespeculeerd dat psychedelica sociale interactie en stemming bij autisme kunnen verbeteren, maar harde gegevens ontbreken.

2. Veiligheid: In de genoemde MDMA-studie bij autistische volwassenen werd de behandeling als veilig ervaren; er traden geen ernstige bijwerkingen op. Dit suggereert dat MDMA in een gecontroleerde therapeutische setting door deze groep goed wordt verdragen. Algemene fysieke bijwerkingen van MDMA (zoals tijdelijk hogere hartslag, bloeddruk, kaakklemmen) waren mild en van voorbijgaande aard. Voor psilocybine bij neuroontwikkelingsstoornissen zijn nog geen veiligheidsdata, maar in algemene zin wordt psilocybine onder professionele begeleiding als fysiek niet toxisch beschouwd. Uiteraard geldt dat zorgvuldige screening (bijv. op epilepsie of ernstige sensorische overgevoeligheid) nodig is bij deze groep.

3. Therapeutisch effect: Bij autistische volwassenen zag men duidelijke symptoomverlichting in sociale angst na MDMA-therapie – de angstscores daalden sterk en deze verbetering hield maandenlang aan. De MDMA sessies leidden tot meer openheid en verminderde sociale vermijding, wat duidt op betere sociale functionering. Voor andere neuroontwikkelingsstoornissen zijn het therapeutisch effect en potentiële voordelen nog onbekend. Er is anekdotisch gerapporteerd dat microdosering van psychedelica soms de concentratie of stemming verbetert, maar dit is niet wetenschappelijk onderbouwd voor bijvoorbeeld ADHD.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Bij autisme-spectrum kan sensorische overstimulatie of onvoorspelbare emotionele reacties optreden tijdens een psychedelische sessie. Goede voorbereiding en een prikkelarme, ondersteunde omgeving zijn daarom cruciaal. Specifieke contra-indicaties binnen deze stoornisgroep zijn niet gemeld, maar algemeen geldt dat co-morbide epilepsie of medicatie-interacties uitgesloten moeten worden. In het algemeen moeten patiënten met een neuroontwikkelingsstoornis die ook psychotische kenmerken vertonen worden uitgesloten van MDMA/psilocybine-therapie, vanwege het risico op het uitlokken van psychose (zie hieronder).

Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen

1. Onderzoek: Er is geen therapeutisch onderzoek dat MDMA of psilocybine inzet bij primaire psychotische stoornissen zoals schizofrenie. Historisch zijn klassieke hallucinogenen incidenteel bestudeerd om een “modelpsychose” op te wekken, maar niet als behandeling. Patiënten met schizofreniespectrumstoornissen worden systematisch uitgesloten van moderne studies met psychedelica. Dit komt doordat deze middelen bij zulke patiënten eerder kwaad dan goed doen.

2. Veiligheid: Het gebruik van MDMA of psilocybine bij psychotische stoornissen wordt als onveilig beschouwd. Psychedelica kunnen bij gevoelige personen langdurige of acute psychoses uitlokken. Zo is bekend dat psilocybine bij mensen met schizofrenie acuut een psychotische episode kan triggeren die soms opname vereist. MDMA heeft weliswaar minder hallucinogene eigenschappen, maar door het serotonerge en dopaminerge effect kan ook MDMA wanen of paranoia verergeren bij iemand met een psychotische aanleg. Kortom: in een gecontroleerde setting zou toediening ethisch en medisch onverantwoord zijn bij deze stoornissen.

3. Therapeutisch effect: Er is geen aangetoonde therapeutische werking van MDMA of psilocybine bij schizofrenie of verwante stoornissen. In tegendeel, de effecten van psilocybine lijken bepaalde schizofreniesymptomen na te bootsen (zoals hallucinaties en cognitieve fragmentatie). MDMA kan kortstondig meer openheid en empathie geven, maar dit is niet relevant aangezien dergelijke patiënten juist risico lopen op toename van desorganisatie en achterdocht.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Een absolute contra-indicatie voor psychedelica is een diagnose of familiegeschiedenis van schizofrenie of andere psychoses. Het risico is onder meer een verergering van psychotische symptomen of het uitlokken van een nieuwe psychose. Er is gerapporteerd dat gebruik van psilocybine door schizofrene patiënten acute psychotische toestanden kan veroorzaken die ziekenhuisopname vereisen. Daarnaast zou het gebruik de ziektelast kunnen verhogen en het beloop verslechteren. Kortom, bij psychotische stoornissen worden MDMA en psilocybine ten zeerste ontraden.

Bipolaire- en gerelateerde stemmingsstoornissen

1. Onderzoek: Personen met bipolaire stoornissen zijn in vroegere psychedelica-onderzoeken meestal uitgesloten vanwege het risico op manie. Daardoor is data schaars. Recente ontwikkelingen tonen echter voorzichtig interesse in bepaalde subgroepen. In 2023 werd een kleine open-label studie uitgevoerd bij patiënten met bipolaire II-stoornis in een depressieve episode, waarbij éénmalig 25 mg psilocybine met psychotherapie werd gegeven. Deze pilot toonde bemoedigende resultaten: de meeste deelnemers (15 patiënten) lieten na 12 weken een significante vermindering van depressieve symptomen zien, zonder aanwijzingen voor stemmingsontregeling richting manie. Dit suggereert potentie voor gecontroleerd gebruik bij bipolaire type II depressie. Voor bipolaire type I (met voorgeschiedenis van manie/psychose) is vooralsnog geen klinisch onderzoek met MDMA of psilocybine verricht, gezien de veiligheidszorgen.

2. Veiligheid: Grote voorzichtigheid is geboden. Psychedelica en empathogenen worden beschouwd als contra-geïndiceerd bij bipolaire stoornissen, met name vanwege manie-risico. In de bovengenoemde bipolair II-studie werden geen manische episodes uitgelokt; er trad geen verslechtering van stemming of suïcidaliteit op na psilocybine. Dit wijst erop dat het onder strikte voorwaarden veilig kan zijn bij stabiele bipolaire-II patiënten. Toch blijft het experimenteel. Er bestaan case-reports van individuen met bipolaire stoornis die na recreatief psilocybinegebruik acuut manisch werden. Daarom worden proefpersonen met een bipolaire-I-achtergrond doorgaans geweerd uit studies. MDMA, met zijn sterke serotonerge en stimulerende werking, zou eveneens een manie of snelle stemmingsswitch kunnen triggeren; hier ontbreekt direct onderzoek, maar de theoretische risico’s maken het gebruik risicovol.

3. Therapeutisch effect: Voor unipolaire depressie is psilocybine veelbelovend (zie volgende sectie), en dit lijkt zich deels uit te strekken naar bipolaire depressie (type II). In de kleine studie bij bipolaire II depressie hadden bijna alle deelnemers een klinisch betekenisvolle verbetering; veel behaalden remissie van de depressie volgens criteria. Belangrijk is dat er geen toename was van stemminginstabiliteit of suïcidale ideatie in deze groep. Dit suggereert dat psilocybine, onder strikte screening en begeleiding, symptoomverlichting kan geven bij bipolaire depressieve episodes. MDMA is niet systematisch onderzocht als antidepressivum, maar gezien de euforie en empathie die het kan induceren zou het theoretisch kunnen bijdragen aan emotionele doorbraken in psychotherapie. Echter, harde data ontbreken voor bipolaire patiënten.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Belangrijk: Een geschiedenis van manie of psychose geldt als contra-indicatie – hierop wordt streng geselecteerd. Het grootste risico is het uitlokken van een manische episode. Dit kan zich uiten in ontremming, impulsief risicogedrag of psychotische symptomen. Er zijn gevallen beschreven van manie na psilocybine bij bipolaire patiënten, zelfs bij bipolair II. Verder moeten patiënten meestal hun stemmingsstabilisatoren/antidepressiva pauzeren voor psilocybine-onderzoek, wat op zichzelf risico’s geeft. MDMA-gebruik bij bipolaire stoornis is extra riskant vanwege de kans op stemmingsomslag naar (hypo)manie, en het acute nadien optreden van een serotonine-dip die de stemming zou kunnen verslechteren. Samengevat: toepassing van MDMA/psilocybine bij bipolaire stoornissen blijft experimenteel en uitsluitend te overwegen in onderzoekssituaties met strenge toezicht. Buiten onderzoeksverband wordt het afgeraden.

Depressieve stoornissen

1. Onderzoek: Voor unipolaire depressie is de afgelopen jaren relatief veel onderzoek gedaan met vooral psilocybine. Diverse klinische trials (open-label en gerandomiseerd) bij mensen met matige tot ernstige depressie of therapieresistente depressie (TRD) tonen dat psilocybine, gegeven in 1–2 hoge doses met psychotherapeutische ondersteuning, leidt tot sterke afnames van depressiescores. Zo vond een gerandomiseerde studie bij majeure depressie dat psilocybine (eenmalig 25 mg) de depressie ernstig deed afnemen vergeleken met placebo (actieve placebo niacine), met een gemiddeld verschil van ruim 12 punten op de MADRS-schaal ten gunste van psilocybine na 6 weken. In een grote fase-2 trial bij therapieresistente depressie behaalde ~30% van de patiënten volledige remissie drie weken na één psilocybinesessie. Sommige deelnemers rapporteerden ook verbeterd functioneren en levenskwaliteit. Hoewel MDMA primair onderzocht is voor PTSS, niet depressie, omvatten sommige PTSS-studies ook depressieschalen waarop eveneens verbetering werd gezien na MDMA-therapie. Directe MDMA-onderzoeken gericht op depressie zijn echter niet gepubliceerd.

2. Veiligheid: Psilocybine-therapie bij depressie wordt in studies over het algemeen als veilig en goed verdraagbaar beschreven. In gecontroleerde settings traden geen ernstige bijwerkingen op. Wel worden vaak milde tot matige, voorbijgaande bijwerkingen gemeld tijdens of kort na de sessie: o.a. hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid of tijdelijk verhoogde bloeddruk. Deze bijwerkingen komen bij circa 60–80% van de deelnemers voor, maar vereisten geen medische ingreep. MDMA bij depressieve patiënten is niet expliciet getest, maar op basis van ander onderzoek weten we dat MDMA-geassisteerde therapie doorgaans medisch goed te monitoren is; veelvoorkomende acute effecten zijn verhoogde hartslag, lichte hyperthermie, kaken klemmen etc., meestal mild. Veiligheid vereist wel dat patiënten geen contra-indicerende medische problemen hebben (bijv. ernstig hartlijden) en geen contra-medicatie gebruiken (SSRI’s en MAO-remmers moeten gestaakt worden om serotoninerg syndroom te voorkomen).

3. Therapeutisch effect: Psilocybine laat bij depressie snelle en betekenisvolle symptoomreductie zien. Vaak rapporteren patiënten binnen 1 dag tot 1 week een drastische verlichting van depressieve stemming en anhedonie. Het effect houdt bij een deel van de patiënten meerdere weken tot maanden aan na één of twee doses, zeker in combinatie met psychotherapie. Zo voldeden in de TRD-studie na 3 weken significant meer psilocybine-patiënten aan respons- of remissiecriteria dan placebo-patiënten. Veel patiënten beschrijven inzichtgevende of “spirituele” ervaringen tijdens de sessie, die leiden tot nieuwe perspectieven op zichzelf en hun depressie. Dit kan resulteren in het doorbreken van vastgeroeste negatieve denkpatronen en verbeterde emotionele verwerking. MDMA is niet aangetoond als antidepressivum, maar in PTSS-behandeling zag men secundair soms daling van depressieve symptomen. Theoretisch zou MDMA kunnen helpen door het bevorderen van positieve emotionele beleving en empathie, wat nuttig kan zijn bij therapie van depressieve patiënten met veel schaamte of sociaal isolement. Dit blijft echter speculatief zonder direct onderzoek.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Bij depressieve stoornissen moeten enkele risico’s in acht worden genomen. Ten eerste is zorgvuldige selectie nodig: patiënten met psychotische kenmerken of eerdere manische episodes worden uitgesloten omdat psychedelica bij hen gevaarlijk kunnen zijn. Ten tweede kan de ervaring intens emotioneel zijn – sommige depressieve patiënten ervaren tijdens de psilocybinesessie kortstondig verhoogde angst, verdriet of confrontatie met onderdrukte trauma’s. Dit is onderdeel van het therapeutisch proces, maar vereist een veilige setting met getrainde therapeuten. Na de acute ervaring kan er een kwetsbare periode zijn (de “nabeschouwing” dagen), waarin goede ondersteuning nodig is om suïcidale impulsen of teleurstelling (bijvoorbeeld als niet direct genezing optreedt) te monitoren. In de studies zijn echter geen verergeringen van suicidaliteit gezien direct na psilocybine. Sterker nog, er trad geen serious adverse event op in termen van zelfbeschadiging in klinische trials. Niettemin moeten behandelaars alert blijven op suicidale gedachten in de follow-up. Een praktisch punt is dat patiënten psychofarmaca vrij moeten zijn (bv. SSRI’s moeten afgebouwd) voordat psilocybine gegeven wordt, om interacties te voorkomen. Dit kan tijdelijk tot onttrekkingsklachten of terugkeer van depressie leiden, wat meegenomen moet worden in de risico-afweging. Samengevat: bij unipolaire depressie zijn MDMA/psilocybine veelbelovend, mits toegepast door gespecialiseerde teams met aandacht voor uitsluitingscriteria en nazorg.

Angststoornissen

1. Onderzoek: Het gebruik van klassieke psychedelica bij angststoornissen is in opkomst, maar het meeste onderzoek tot nu toe richtte zich op existentiële angst bij ernstige ziekte. Met name psilocybine is in klinische trials getest bij patiënten met angst en depressie ten gevolge van een levensbedreigende aandoening (zoals uitgezaaide kanker). Deze onderzoeken toonden significante en snelle vermindering van angst na één begeleide psilocybinedosis. Bijvoorbeeld: eenmalige psilocybine-behandeling leidde tot duidelijk minder angst en een verbeterde kwaliteit van leven bij de meerderheid van deze patiënten. Voor primaire DSM-5 angststoornissen (zoals paniekstoornis, sociale angststoornis of gegeneraliseerde angststoornis) is onderzoek beperkter maar gaande. Er zijn open-label aanwijzingen en case-reports dat psilocybine mogelijk nut heeft bij OCD (obsessieve-compulsieve stoornis, zie apart hoofdstuk) en sociale angst. MDMA is onderzocht bij sociale angst bij autisme (beschreven onder neuroontwikkeling) en er is een kleine RCT uitgevoerd voor angst bij levensbedreigende ziekte. In die pilot (n=18) werd MDMA gebruikt bij mensen met een ernstige ziekte en bijbehorende angst; MDMA bleek goed verdraagbaar en gaf een daling in angstscore vergeleken met placebo, al was het verschil statistisch niet significant door de kleine steekproef. Dit suggereert een mogelijk effect, maar vereist groter onderzoek. Over het algemeen ontbreekt nog grootschalig onderzoek specifiek bij klassieke angststoornissen, maar de eerste resultaten stemmen hoopvol dat psychedelica angst kunnen reduceren in therapeutische context.

2. Veiligheid: In de onderzochte contexten (palliatieve patiënten, sociale angst bij autisme, enz.) zijn psilocybine en MDMA veilig gebleken onder gecontroleerde omstandigheden. Er zijn geen ernstige fysieke of psychiatrische complicaties gemeld in deze trials. Wel kan de acute ervaring vooral bij angstgevoelige personen intens zijn: tijdelijke toename van angst of paniek tijdens de trip komt voor. Bijvoorbeeld, sommige kankerpatiënten ervoeren kortstondig existentiële angst of verdriet tijdens de psilocybinesessie, vóórdat de angstoverall daalde. Met goede voorbereiding en begeleiding wordt dit doorgaans opgevangen en leidt het tot verwerking. Fysiologisch zijn de middelen bij gezonde personen redelijk veilig; MDMA kan kortdurend hartslag en bloeddruk verhogen, wat potentieel riskant is bij onbehandelde ernstige cardiologische problemen. Daarom wordt vooraf screening gedaan op hart- en vaatziekten en worden zulke patiënten uitgesloten. Psilocybine heeft weinig effecten op het autonoom zenuwstelsel, maar angstige personen kunnen zelf een stressreactie ontwikkelen (hoge bloeddruk, hyperventilatie) als de ervaring overweldigend is. Vandaar dat een medische setting en monitoren van vitale functies aanbevolen is. Over het algemeen rapporteren studies dat zowel psilocybine als MDMA in therapeutische dosering relatief veilig en goed te verdragen zijn bij angstige patiënten, mits onder direct toezicht van professionals.

3. Therapeutisch effect: Psychedelica kunnen bij angststoornissen tot diepe angstvermindering en gedragsverandering leiden, vaak doordat onderliggende oorzaken worden aangepakt. Bij terminale angst (palliatieve patiënten) zag men na psilocybine-sessie niet alleen minder angst, maar ook minder depressie en meer acceptatie van de situatie. Deze effecten traden snel op (binnen dagen) en hielden in veel gevallen maanden aan, samenhangend met mystieke of inzichtgevende ervaringen gemeld door patiënten. Bij sociale angst (zoals bij autistische volwassenen) liet MDMA-therapie een drastische afname van sociale vrees en vermijding zien. Deelnemers voelden zich na MDMA-sessies opener, zelfverzekerder in sociale situaties en minder angstig bij het aangaan van contact. Hoewel direct onderzoek bij bijvoorbeeld paniekstoornis of GAS (gegeneraliseerde angststoornis) nog schaars is, zijn er meldingen dat sommige patiënten na een psychedelische therapie hun vermijdingsgedrag doorbreken en dat hardnekkige angstpatronen doorbroken worden. MDMA staat bekend om het induceren van een gevoel van veiligheid en vertrouwen, wat vooral nuttig kan zijn bij bijvoorbeeld sociale fobie of traumagerelateerde angst (waarover hieronder meer). Al met al wijzen de voorhanden data erop dat MDMA en psilocybine potentieel effectief angstklachten kunnen verlichten – zowel door acute angstreductie als door het faciliteren van nieuwe perspectieven en emoties waardoor cliënten niet langer door hun angst verlamd zijn.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Angststoornissen zelf vormen op zich geen harde contra-indicatie, maar er zijn wel aandachtspunten. Ten eerste moeten eventuele comorbide aandoeningen in ogenschouw genomen worden: iemand met ernstige depressie of persoonlijkheidsproblematiek naast de angst vereist extra zorg (en wordt mogelijk beter eerst anders behandeld). Ten tweede moet men bedacht zijn op acute paniekreacties: een patiënt met paniekstoornis kan in theorie tijdens de piek van psilocybine intense paniek ervaren. Daarom worden set (mentale ingesteldheid) en setting (veilige omgeving) zodanig ingericht dat de persoon gerustgesteld kan worden mocht dit gebeuren. Onbegeleid gebruik van psychedelica door angstpatiënten is ronduit gevaarlijk vanwege het risico op een paniekaanval of dissociatie. Verder is hoogtevrees, claustrofobie etc. niet direct relevant tijdens de sessie (omdat die situaties zich niet voordoen), maar de innerlijke beleving kan beelden of gevoelens oproepen die angstig zijn. Therapeuten worden getraind om de persoon hier doorheen te praten. Contra-indicaties zijn vooral van toepassing als er psychotische kenmerken bij de angststoornis zijn (bijvoorbeeld een psychotische variant van OCD of PTSD – dan geldt uitsluiting zoals eerder besproken). Ook ernstige medische problemen (onstabiele angina pectoris, recent CVA) zijn algemene contra-indicaties omdat de angst/fysieke respons tijdens de sessie de conditie kan overbelasten. Samengevat: bij zuivere angststoornissen kunnen MDMA en psilocybine veilig en effectief zijn onder therapiebegeleiding, mits men voorbereid is op tijdelijke angstopvlammingen tijdens de sessie en de patiënt nadien goed wordt opgevangen.

Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen

1. Onderzoek: Obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) is bij uitstek een moeilijk te behandelen angststoornis, waarvoor nu ook psychedelica verkend worden. Klein-schalig onderzoek met psilocybine toont veelbelovende resultaten. In een open-label pilotstudie kregen 9 patiënten met therapieresistente OCD psilocybine (variërende doses) en bij alle deelnemers verminderden de dwangklachten (gemeten in Y-BOCS score) kort na toediening, soms zeer drastisch (23–100% symptoomreductie acuut). Meer recent (2023) werd op een conferentie een gerandomiseerde pilot gepresenteerd bij 15 volwassenen met ernstige OCD: zij kregen meerdere doses psilocybine over 8 weken (versus controlemedicatie lorazepam). Uitkomst: psilocybine leidde tot significante daling van OCD-symptomen vergeleken met de controlegroep. Na de volledige dosing-fase (8 weken) had 80% van de psilocybinegroep een klinisch relevante verbetering (>25% symptoomdaling) waarvan 40% zelfs in volledige remissie van hun OCD klachten was. Op een 6 maanden follow-up bleek nog altijd ~67% een duidelijke verbetering te behouden (en ~20% remissie). Dit zijn indrukwekkende cijfers voor zo’n hardnekkige stoornis. Voor verwante stoornissen (zoals body dysmorphic disorder of trichotillomanie) is nauwelijks onderzoek; één enkel geval en een kleine open studie suggereren ook daar mogelijk verbetering na psilocybine, maar de data zijn zeer beperkt. MDMA is in OCD niet systematisch onderzocht en er is weinig reden om aan te nemen dat MDMA hier veel effect zou hebben, aangezien OCD minder over emotionele verwerking gaat en meer over repetitieve gedachten. De meeste aandacht gaat daarom uit naar psilocybine (en andere klassieke psychedelica) bij OCD.

2. Veiligheid: Psilocybine-behandeling bij OCD-patiënten lijkt goed verdragen. In de beschreven studie werd melding gemaakt dat psilocybine wel tijdelijke bijwerkingen gaf (zoals sensorische verstoring tijdens de trip), maar geen enkele ernstige bijwerking trad op. Belangrijk: men zag geen toename van suïcidaliteit of psychotische symptomen bij de OCD-patiënten die psilocybine kregen. Dit is relevant omdat er vooraf zorgen waren dat psychedelica mogelijk dwanggedachtes erger konden maken of zouden kunnen doorschieten naar psychose – dat lijkt in therapeutische context niet het geval. Zelfs bij hoge doses bleef het veilig onder begeleiding. De deelnemers zaten bovendien vaak op SSRI-medicatie die voor het onderzoek werd afgebouwd; ondanks deze ontwenningsfase en de drug zelf waren er geen onthutsende nadelige effecten. MDMA data ontbreken in OCD, maar er is geen specifieke reden om aan te nemen dat MDMA fysiek onveiliger zou zijn dan in andere groepen: algemene MDMA-risico’s (hartslag/BP-stijging, uitdroging als niet goed gehydrateerd) gelden ook hier, doch onder medische supervisie zijn die beheersbaar. Een aandachtspunt bij OCD is dat veel patiënten benzodiazepinen of antidepressiva gebruiken; deze moeten vaak worden gepauzeerd voor een psychedelische sessie (om effecten niet te blokkeren of interacties te vermijden). Dit moet veilig gebeuren om rebound angst of epileptische aanvallen (bij benzo-onttrekking) te voorkomen. In research-setting gebeurt dit onder toezicht, wat de veiligheid ten goede komt. Over het algemeen kan gesteld dat psilocybine-therapie veilig is gebleken in de tot nu toe uitgevoerde OCD-studies.

3. Therapeutisch effect: De eerste resultaten wijzen erop dat psilocybine een aanzienlijk en langdurig therapeutisch effect kan hebben op OCD-symptomen. Patiënten rapporteren vaak dat direct na de sessie hun dwanggedachten stilvallen of hun drang om compulsies uit te voeren sterk is verminderd. In de onderzoeksetting werd dit gekwantificeerd: een week na de laatste dosis had 80% van de proefpersonen minstens een kwart vermindering van OCD-score, waarvan bijna de helft volledig in remissie was. Sommige van deze verbeteringen hielden maanden stand, zeker bij degenen die meerdere sessies kregen. Het mechanisme is vermoedelijk dat psilocybine vastzittende denkpatronen doorbreekt en zorgt voor verhoogde cognitieve flexibiliteit. OCD wordt gekenmerkt door rigide, repetitieve neurale netwerken; psychedelica lijken tijdelijk de connectiviteit in het brein te herorganiseren, wat patiënten ervaringsgewijs beschrijven als “gedachten kunnen pauzeren” en “uitzoomen uit de eigen obsessies”. Daarnaast rapporteerden OCD-patiënten in studies vaak verminderde angst en een verlichting van comorbide depressieve gevoelens na psilocybine. Dit wijst op een breed positief effect op welzijn. Hoewel het aantal onderzochte personen klein is, zijn de effectgroottes opvallend en suggereren ze dat psilocybine-therapie bij OCD tot forse symptoomreductie en mogelijk zelfs herstel kan leiden waar klassieke behandelingen tekortschieten. Uiteraard is aanvullend onderzoek (grotere RCT’s) nodig om dit te bevestigen.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Een voordeel bij OCD is dat deze patiënten zelden primair psychotisch zijn; het risico op het uitlokken van een psychose is dus klein, maar men blijft alert op eventuele schizo-obsessieve varianten (patiënten met zowel OCD als schizofrenie, die zouden uitgesloten worden). In de praktijk zijn er weinig specifieke contra-indicaties voor psilocybine bij OCD anders dan de algemene (hartproblemen, epilepsie, zwangerschap, etc.). Integendeel, psilocybine lijkt juist verrassend goed te werken waar SSRI’s en exposuretherapie falen. Wel moeten patiënten natuurlijk openstaan voor deze intensieve behandelvorm; ernstige persoonlijkheidsstoornissen of onstabiele levensomstandigheden kunnen een relatieve contra-indicatie zijn omdat de integratie van de ervaring dan bemoeilijkt wordt. Verder dient men rekening te houden met het afbouwen van reguliere medicatie vooraf, om serotoninesyndroom en effect-onderschepping te voorkomen – dit moet onder artsentoezicht om terugval te voorkomen. Een potentieel risico is dat een deel van de OCD-patiënten reageert door controle te willen uitoefenen tijdens de trip (resistance). Dit kan leiden tot angstige momenten als de patiënt zich verzet tegen de effecten. Goede psychologische begeleiding is cruciaal om de persoon te helpen loslaten. Als laatste: net als bij andere stoornissen moet opvolgtherapie en steun aanwezig zijn. OCD is chronisch, dus het is mogelijk dat na verloop van tijd dwang weer toeneemt; zonder integratieve therapie na psychedelische sessies zou men kunnen teleurgesteld raken of denken gefaald te hebben, wat hun morale schade kan doen. Maar nogmaals, ernstige nadelige uitkomsten zijn niet gerapporteerd – zelfs geen suïcidaliteit of psychose in deze kleine studies. Dit maakt dat risico’s tot nu toe als laag worden ingeschat. Contra-indicaties zijn grotendeels dezelfde als voor angststoornissen: niet toepassen bij personen met een onderliggend psychotisch lijden, en fysieke contra-indicaties respecteren. Alles overziend biedt psilocybine een potentieel veilige nieuwe aanpak voor OCD, mits uitgevoerd door ervaren teams.

Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen

(Hieronder valt vooral posttraumatische stressstoornis – PTSS – en aanpassingsstoornissen.)

1. Onderzoek: MDMA-geassisteerde therapie bij PTSS is een van de meest doorgedrongen indicaties in onderzoeksverband. Reeds zes fase-2 studies en twee grote fase-3 trials zijn uitgevoerd bij patiënten met chronische, behandelresistente PTSS. Deze onderzoeken (gesponsord door MAPS) tonen unaniem dat MDMA, gegeven in combinatie met intensieve traumatherapie, zeer effectief is bij matige tot ernstige PTSS. In de eerste gepoolde fase-2 analyses behaalde ~54% van de MDMA-groep klinische remissie van PTSS (tegenover ~23% bij placebo-therapie) na twee tot drie sessies. Nog overtuigender, recentelijk is een tweede fase-3 RCT (multicenter, n=104) afgerond: de resultaten, gepubliceerd in Nature Medicine (2023), laten zien dat na drie MDMA-sessies 71% van de deelnemers niet langer aan de PTSS-diagnose voldeed, vergeleken met ~47.6% in de placebo + therapie groep. Het verschil is statistisch en klinisch zeer significant, wat bevestigt dat MDMA-therapie bijna dubbel zo effectief is als trauma-therapie zonder MDMA bij hardnekkige PTSS. Deze bevindingen komen consistent overeen in diverse subgroepen, inclusief verschillende traumasoorten. Op basis van dit sterke onderzoek is MDMA-ondersteunde psychotherapie door de FDA aangemerkt als “Breakthrough Therapy” en wordt goedkeuring in de VS verwacht in 2024. Voor psilocybine bij PTSS is aanzienlijk minder onderzocht. Er lopen wel initiatieven: zo startte in 2022 een eerste RCT die psilocybine-psychotherapie vergelijkt met placebo bij PTSS-patiënten. Resultaten daarvan zijn nog niet bekend. Theoretisch zou psilocybine ook kunnen helpen trauma te verwerken, maar velen achten MDMA geschikter vanwege het empathogene karakter. Andere trauma- of stress-gerelateerde stoornissen (zoals acute stressstoornis, complexe PTSS, of aanpassingsstoornis) zijn nog nauwelijks specifiek onderzocht; men verwacht echter dat bevindingen bij PTSS deels vertaalbaar zijn naar deze aandoeningen.

2. Veiligheid: MDMA-therapie bij PTSS blijkt, ondanks de zware doelgroep, relatief veilig en goed verdraagbaar. In de fase-3 trials traden geen ernstige bijwerkingen op die toe te schrijven waren aan MDMA. Met andere woorden, er werden geen levensbedreigende medische complicaties gezien, en ook geen persisterende psychiatrische problemen. De meest voorkomende bijwerkingen van MDMA in deze context waren vergelijkbaar met eerdere bevindingen: milde tot matige misselijkheid, spierspanning (bijv. kaakklemmen), transpireren, stijging van bloeddruk en hartslag tijdens de sessie. Deze reacties waren doorgaans tijdelijk en namen in de dagen erna af. Belangrijk is dat MDMA de patiënten emotioneel vaak stabieler maakte in de weken na sessies – er is geen toename van suïcidaal gedrag waargenomen in de MDMA-groepen; integendeel, sommige ernstige PTSS-patiënten zagen hun suïcidaliteit afnemen parallel aan symptoomverbetering. Wel moet opgemerkt dat incidenteel kortdurende verhoging van suïcidale ideatie werd gerapporteerd tijdens het verwerken van trauma’s, zowel in MDMA- als placebo-therapiegroepen, maar er zijn geen suicidale acties ondernomen en het causale verband met het middel is onduidelijk. Fysiek gezien vereist MDMA-therapie monitoring: PTSS-patiënten kunnen comorbide hypertensie of hartproblemen hebben, dus screening is nodig. In de studies werden kwetsbare patiënten (bv. met onstabiele medische status) uitgesloten, en onder die omstandigheden was MDMA medisch goed te hanteren. Zelfs bij PTSS-patiënten met de dissociatieve subtype (die vaak als moeilijk behandelbaar gelden) bleek MDMA-therapie veilig: er trad geen verergering van dissociatie of psychotische symptomen op. Psilocybine’s veiligheidsprofiel bij trauma is minder duidelijk door gebrek aan data; echter, uit onderzoek bij angstige kankerpatiënten (die vaak trauma-achtige stress ervaren) weten we dat psilocybine ook goed verdraagbaar is met vergelijkbare milde bijwerkingen (tijdelijke angst, verhoogde bloeddruk). Algemene psychiatrische contra-indicaties (zoals actieve psychose, ongecontroleerde verslaving) golden ook in PTSS-studies. Samengevat kan gesteld dat, mits toegepast onder strikte protocollen, MDMA-geassisteerde therapie bij PTSS veilig is bevonden, zelfs voor ernstig getraumatiseerde personen.

3. Therapeutisch effect: Het therapeutische effect van MDMA bij PTSS is uitzonderlijk groot vergeleken met traditionele behandelingen. Zoals genoemd, haalt in onderzoek ruim tweederde van de patiënten een volledige remissie of zeer sterke verbetering van PTSS-symptomen. Dit is opvallend omdat de onderzochte populaties doorgaans behandelresistent waren (meestal jaren PTSS ondanks andere therapieën). MDMA werkt doordat het tijdens de sessie een toestand creëert van emotionele veiligheid, empathie en inzicht, waarin patiënten hun traumatische herinneringen onder ogen kunnen zien zonder overspoeld te raken door angst. Therapeuten rapporteren dat patiënten onder MDMA vaak diepe doorbraken hebben: ze kunnen traumatische gebeurtenissen herbeleven en herwaarderen met compassie voor zichzelf, vaak leidend tot daadwerkelijke traumaverwerking in plaats van vermijding. Het middel vermindert de “vecht/vlucht” respons – angst en defensiviteit nemen af – terwijl het vermogen om over het trauma te praten toeneemt. Dit resulteert in een drastische daling van PTSS-scores (bijv. Caps-5 symptomenscore daalde ~30 punten vs ~13 punten in placebo in dissociatieve PTSS). Veel patiënten voldoen na afloop niet langer aan de diagnose (71% MDMA vs 47% placebo in de laatste trial), wat inhoudt dat hun leven niet meer beheerst wordt door trauma. Naast de kernsymptomen (herbeleving, vermijding, arousal) verbeteren ook vaak comorbide klachten zoals depressie, angst en functioneren in het dagelijks leven. Sommige deelnemers geven aan “voor het eerst echt vrede te voelen” of dat ze het trauma een plaats hebben kunnen geven. Dit effect blijkt bovendien duurzaam: follow-ups tot 12 maanden na MDMA-therapie lieten zien dat de meeste verbeteringen behouden blijven of zich verder bestendigen. Dit suggereert dat MDMA niet slechts symptomen onderdrukt, maar een therapeutisch helingsproces op gang brengt (in combinatie met psychotherapie) dat doorwerkt. Psilocybine zou theoretisch eveneens behulpzaam kunnen zijn bij trauma’s door het bieden van nieuwe perspectieven en zingeving; enkele case-studies suggereren dat een “mystieke” ervaring via psilocybine mensen kan helpen hun trauma te herinterpreteren. Maar harde gegevens hiervoor ontbreken nog, en lopende studies moeten uitwijzen of psilocybine een rol krijgt naast of in plaats van MDMA bij PTSS. Toch is duidelijk dat MDMA-therapie momenteel de meest veelbelovende nieuwe behandeling is voor PTSS, met ongeëvenaarde effectgroottes.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Ondanks de successen zijn er zeker risico’s waar rekening mee gehouden moet worden. Het herbeleven van trauma’s tijdens therapie is intens – als dit niet in een gecontroleerde setting gebeurt, kan het patiënten destabiliseren of opnieuw traumatiseren. Daarom mag MDMA of psilocybine bij trauma nooit zonder begeleiding worden gebruikt. Mensen met PTSS hebben vaak eerst een stabilisatiefase nodig; direct “diep graven” met een psychedelicum zonder copingvaardigheden kan gevaarlijk zijn. Dit houdt in: patiënten die acuut suicidaal of ernstig dissociatief/ongedifferentieerd zijn, zijn (voorlopig) niet geschikt. Zo raadt men psychedelische therapie af in de acute fase na trauma of bij iemand met ongecontroleerde impulsiviteit, totdat meer stabiliteit is bereikt. Verder moeten eventuele comorbide medische problemen als contra-indicatie gelden: veel PTSS-patiënten hebben bijvoorbeeld misbruik van alcohol of drugs; actieve verslaving moet aangepakt zijn alvorens MDMA in te zetten, anders is de setting niet veilig. Ook cardiovasculaire problemen dienen gestabiliseerd (MDMA kan hartritmestoornissen verergeren). Een specifieke subgroep is PTSS met dissociatie (de derealisatie/depersonalisatie subtype). Gelukkig blijkt uit analyse dat zelfs deze groep significant baat heeft bij MDMA (vergelijkbare symptoomdaling als niet-dissociatieven), wat een belangrijk niche zou kunnen betekenen. Toch vergt het extra aandacht omdat deze patiënten bij stress neigen te “verdwijnen” in dissociatie. Therapeuten moeten tijdens MDMA-sessies goed letten op grounding-technieken als de patiënt vervlakt of bewustzijnsverandering ervaart. Daarnaast geldt voor MDMA (en in mindere mate psilocybine) een kans op tijdelijke fysieke bijwerkingen: verhoogde bloeddruk, tachycardie, verhoogde lichaamstemperatuur. Bij de vaak middelbare PTSS-populatie kan dit een belasting vormen; medische monitoring tijdens de sessie is dus verplicht. Er zijn gevallen gemeld van kortdurende hartritmestoornissen (extrasystolen) tijdens MDMA-sessies, maar deze waren self-limiting. Tussen de sessies door dienen patiënten goed opgevolgd te worden – MDMA kan nadien enkele dagen mild dipje in stemming geven (“suikerdip”), wat in een kwetsbare groep aandacht vraagt. Gelukkig blijkt uit trials geen verhoogde middelenmisbruik te ontstaan na MDMA-therapie: deelnemers gingen niet massaal MDMA recreatief gebruiken. Toch blijft theoretisch het risico op psychologische afhankelijkheid bestaan (de wens om dat gevoel van veiligheid steeds opnieuw te ervaren). Daarom is integratie-therapie cruciaal zodat de patiënt leert die veiligheid in zichzelf op te bouwen in plaats van via het middel. Tot slot: absolute contra-indicaties binnen deze categorie zijn actieve psychose, bipolaire stoornis, ernstig cardiovasculair lijden en onbehandelde epilepsie, in lijn met de algemene uitsluitcriteria. In sum, als deze voorzorgen in acht worden genomen, wegen de voordelen van MDMA/psilocybine bij PTSS duidelijk op tegen de risico’s: de behandeling is door FDA als veilig genoeg beoordeeld om waarschijnlijk goedgekeurd te worden voor klinisch gebruik.

Dissociatieve stoornissen

(Bijvoorbeeld dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), depersonalisatiestoornis, dissociatieve amnesie.)

1. Onderzoek: Er is vrijwel geen onderzoek naar het gebruik van MDMA of psilocybine specifiek bij primaire dissociatieve stoornissen. Personen met een dissociatieve identiteitsstoornis (voorheen meervoudige persoonlijkheid) of chronische depersonalisatie worden doorgaans uitgesloten van psychedelica-onderzoek vanwege de complexiteit en risico’s. Sommige PTSS-studies includeerden wel patiënten met dissociatieve symptomen (zoals de dissociatieve subtype PTSS in de MDMA-studie, zie hierboven). Daaruit blijkt dat MDMA-geassisteerde therapie ook bij aanwezige dissociatie effectief en veilig kan zijn. Echter, dat betrof dissociatie in het kader van PTSS. Specifieke klinische trials bij DID/DIS of depersonalisatie op zichzelf zijn er niet. Er zijn hooguit casusverslagen in de therapeutische gemeenschap die suggereren dat MDMA soms wordt toegepast (bijvoorbeeld in het underground-circuit) om mensen met DIS te helpen verschillende identiteiten te integreren, maar deze zijn anekdotisch en niet gedocumenteerd in wetenschappelijke literatuur. Psilocybine of andere klassieke psychedelica bij DIS zijn niet bekend in studies – gezien het risico op verergering van verwarring is men hier waarschijnlijk huiverig voor.

2. Veiligheid: Het is onbekend of het toedienen van MDMA of psilocybine aan iemand met een dissociatieve stoornis veilig is. Theoretisch zou MDMA wellicht empathie en communicatie tussen verschillende identiteitsstaten kunnen bevorderen, maar er bestaat ook het gevaar dat de grenzen tussen identiteiten verder vervagen op een ongecontroleerde manier. Bij DIS-patiënten is de psyche vaak kwetsbaar en de realiteitsoriëntatie wisselend, waardoor een psychedelische ervaring extreem desoriënterend kan zijn. Bovendien gebruiken veel van deze patiënten psychofarmaca (antidepressiva, antipsychotica, etc.) die afgebouwd zouden moeten worden – dat vormt extra risico’s. Kortom: zonder stevige onderzoeksbasis wordt het als onveilig beschouwd deze populatie psychedelische middelen te geven. Zelfs in de PTSS-studies was de aanwezigheid van een volwaardige dissociatieve identiteitsstoornis meestal een uitsluitcriterium. Gezien de complexe presentatie is veiligheid alleen denkbaar met zeer intensieve begeleiding door dissociatie-specialisten.

3. Therapeutisch effect: Er is geen aangetoond therapeutisch effect, slechts theoretische speculatie. Sommige therapeuten opperen dat MDMA, doordat het angst reduceert en vertrouwen versterkt, een snellere doorbraak zou kunnen geven in de traumabehandeling bij DIS – bijvoorbeeld dat verschillende alters gezamenlijk trauma kunnen verwerken in één sessie. Evenzo zou psilocybine mogelijk nieuwe inzichten kunnen geven in de oorsprong van dissociatie of eenheid van bewustzijnservaring kunnen bevorderen. Echter, zonder studies weten we niet of dit realistisch is. Het is ook denkbaar dat psychedelica bij dissociatieve stoornissen juist weinig effect sorteren op de kernsymptomen (aangezien dissociatie een mechanisme is van afsplitsing dat wellicht moeilijker te beïnvloeden is). In afwezigheid van onderzoeksdata kunnen we dus geen therapeutisch effect claimen.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Dissociatieve stoornissen gaan vaak gepaard met zware trauma’s en soms met psychotische micro-episodes; hierdoor gelden dezelfde of zelfs strengere risico’s als bij PTSS of psychotische stoornissen. Een belangrijk risico is dat een psychedelische ervaring ongecontroleerd meer dissociatie uitlokt. Bijvoorbeeld: iemand met DIS zou tijdens de sessie compleet in een andere identiteit kunnen schieten of nieuwe fragmentatie van identiteit kunnen ervaren, wat het lijden vergroot. De capaciteit om realiteit van hallucinatie te onderscheiden is bij dissociatiepatiënten al kwetsbaar; psilocybine-hallucinaties kunnen dat verder vertroebelen en mogelijk langdurige verergering van depersonalisatie tot gevolg hebben. Daarnaast is suïcidaliteit bij deze groep vaak hoog; een onjuist begeleide sessie die vergeten herinneringen naar boven brengt zonder voldoende integratie kan de suïcide-neiging doen toenemen. Daarom wordt aangeraden dat pas in een zeer gevorderd stadium van therapie – als de patiënt gestabiliseerd is en sterke therapeutische alliantie heeft – überhaupt overwogen zou mogen worden om MDMA als adjuvans in te zetten, en dan nog louter in onderzoeksverband. Contra-indicaties overlappen dus met die bij PTSS: onbehandelde instabiliteit, actieve automutilatie, psychosegevoeligheid. In de praktijk is toepassing van MDMA/psilocybine bij primaire dissociatieve stoornissen op dit moment experimenteel en potentieel riskant. Daarom zijn er geen reguliere behandelprogramma’s hiervoor, en dit zal zo blijven tot er wetenschappelijk bewijs van veiligheid en werkzaamheid is – iets dat nog jaren weg is, gezien de complexiteit van deze stoornissen.

Somatisch-symptoomstoornissen en verwante stoornissen

(Bijv. somatisch-symptoomstoornis, ziektevrees (hypochondrie), conversiestoornis.)

1. Onderzoek: Voor deze categorie (psychische stoornissen die zich uiten in lichamelijke klachten) is er nauwelijks tot geen onderzoek naar MDMA of psilocybine als behandeling. De literatuur richt zich vooral op angst, depressie en verslaving bij psychedelica, niet op somatisch-symptoomstoornissen. Er zijn dus geen klinische trials die bijvoorbeeld psilocybine inzetten om somatisch onverklaarde pijn of conversie-aanvallen te behandelen. Hooguit vindt men geïsoleerde gevalsbeschrijvingen van patiënten met psychosomatische klachten die baat dachten te hebben bij een psychedelische ervaring, maar dat is anekdotisch. Wetenschappelijk is er geen evidentie beschikbaar op dit moment.

2. Veiligheid: Omdat er geen gerichte studies zijn, is de veiligheid onbekend, maar bij gebrek aan contra-indicaties zou men aannemen dat MDMA of psilocybine in principe geen extra fysieke risico’s geven bij deze populatie behalve de gebruikelijke. Echter, patiënten met somatisch-symptoomstoornissen kunnen overmatig gefocust zijn op lichamelijke sensaties – dit kan tijdens een trip problematisch zijn, omdat psychedelica juist sensorische percepties versterken. Iemand die bijvoorbeeld een somatisch-symptoomstoornis heeft en continu zijn hartslag of maag voelt, zou onder invloed mogelijk nog meer op die sensaties letten en angstiger worden. Dit betekent dat, hoewel de middelen farmacologisch veilig zijn (geen bijzondere orgaantoxiciteit), de ervaring psychologisch uitdagend kan zijn voor deze groep. Geen ernstige somatische comorbiditeit hebben is een voorwaarde voor deelname aan psychedelische onderzoeken; dus als iemand door somatische obsessies veel medicatie slikt of medische procedures ondergaat, zou dat eerst moeten stabiliseren. Al met al kunnen we stellen dat er geen bekende onveiligheid is gebleken – er is immers geen studie die negatieve gebeurtenissen meldt – maar ook geen specifieke veiligheidsgegevens. Daarom zou toepassing alleen overwogen mogen worden binnen onderzoeksverband en met nauwgezette medische screening.

3. Therapeutisch effect: Vooralsnog onbewezen. Theoretisch zou men kunnen speculeren dat psychedelica deze patiënten kunnen helpen inzicht te krijgen in de onderliggende psychische factoren van hun lichamelijke klachten. Bijvoorbeeld, iemand met conversie (verlamming zonder organische oorzaak) zou via een psychedelische sessie misschien een verdrongen trauma of emotie kunnen ervaren die aan de klacht ten grondslag ligt. Er zijn in de psychiatrische geschiedenis gevallen bekend waar LSD-therapie in de jaren ’50 soms werd toegepast bij zogenaamde psychosomatische stoornissen, met gemengde resultaten (niet systematisch vastgelegd). Psilocybine zou, door neuroplasticiteit en introspectie, rigide somatische preoccupaties kunnen doorbreken – bijvoorbeeld dat een hypochonder inziet dat zijn angst ongegrond is. Maar dit is louter hypothetisch. MDMA zou via het empathogene effect wellicht therapeutisch kunnen zijn bij somatisch-symptoomstoornis door patiënt-therapeut vertrouwen te vergroten en eventuele trauma’s (die zich somatisch uiten) aan te gaan. Echter, zonder onderzoek is er geen aangetoond effect. Kortom, momenteel geldt dat er geen wetenschappelijk onderbouwd therapeutisch effect is van MDMA/psilocybine bij deze stoornissen.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Een potentieel risico is dat deze patiënten lichamelijke sensaties verkeerd interpreteren tijdens een trip. Iemand met ziektevrees zou bijvoorbeeld de versnelde hartslag van MDMA kunnen ervaren en denken dat hij een hartaanval krijgt, ondanks geruststelling. Dit kan tot paniek leiden. Evenzo kan een conversiecliënt bij psilocybine mogelijk tijdelijke versterking van hun symptoom ervaren (bijv. meer tremor of juist nieuwe psychosomatische reacties) als uiting van onderliggende emotie. Daarom zou onzorgvuldig gebruik van psychedelica bij deze mensen hun klachten eveneens kunnen verergeren. Contra-indicaties volgen grotendeels de algemene: ernstige hartproblematiek (vooral relevant als de persoon ook werkelijk fysieke klachten heeft), epilepsie, etc. Het is ook belangrijk dat er geen acute somatische aandoening over het hoofd wordt gezien: als iemand feitelijk een verborgen lichamelijke ziekte heeft, moet dat voor een sessie uitgesloten worden om veiligheidsredenen. Daarnaast, als de patiënt veel psychosomatische medicatie neemt (denk aan pijnstillers, benzodiazepines, beta-blokkers), moeten de interacties daarmee worden overwogen. Benzodiazepines kunnen bijvoorbeeld de werking van psychedelica verminderen, wat in therapeutisch opzicht een probleem is (misschien niet direct een gevaar, maar wel effectvermindering). In principe is er geen direct verbod, maar grote voorzichtigheid is geboden. Gezien het gebrek aan bewijs zou het gebruik van MDMA of psilocybine bij somatisch-symptoomstoornissen op dit moment experimenteel zijn en eerder risico’s (verwarring, angst) met zich meebrengen dan duidelijke voordelen. Daarom is dit geen gangbare of aanbevolen interventie buiten eventueel toekomstig onderzoek.

Voedings- en eetstoornissen

1. Onderzoek: Voor eetstoornissen, met name anorexia nervosa (AN), begint heel voorzichtig onderzoek te verschijnen met psychedelica. Zo is recent een fase-1 open-label studie uitgevoerd bij 10 vrouwen met anorexia nervosa (gemiddeld BMI ~19.7, deels in partial remission) om de veiligheid en haalbaarheid van psilocybine-therapie te testen. De deelnemers kregen één sessie met 25 mg psilocybine in een therapeutische setting. Resultaten: de behandeling was uitvoerbaar en veilig, zonder ernstige bijwerkingen. Er traden geen klinisch significante verstoringen op in hartfilmpatroon, vitale functies of suïcidaliteit na psilocybine. Wel ontwikkelden 2 van de 10 patiënten kort na de sessie een asymptomatische hypoglykemie (te lage bloedsuiker), die binnen 24 uur spontaan herstelde. Dit is relevant omdat anorexiapatiënten door weinig reserves vatbaar zijn voor bloedsuikerdalingen – het feit dat het mild en snel voorbijgaand was, suggereert dat psilocybine medisch hanteerbaar is bij AN, mits onder toezicht. Wat betreft effectobservaties: op proefbasis werd gekeken naar psychologische uitkomstmaten. Het bleek dat gewicht- en vormobsessies significant afnamen na de psilocybinesessie – met medium tot grote effect size – zowel na 1 maand als na 3 maanden follow-up. Ook algemene angst nam duidelijk af gedurende de follow-up. Depressieve symptomen lieten geen significante gemiddelde verandering zien in deze kleine sample. Interessant was dat 5 van de 10 deelnemers een lichte gewichtstoename lieten zien in de 3 maanden na de sessie (toename van 0.4 tot 1.2 BMI punten), terwijl de anderen stabiel bleven – gemiddeld gezien veranderde het gewicht niet sterk, wat ook te verwachten is na één sessie zonder expliciete eetinterventie. Kwalitatieve interviews uit dezelfde studie gaven aan dat de meeste deelnemers de psilocybine-ervaring als nuttig en acceptabel beoordeelden; er werden o.a. inzichten gerapporteerd in de functie van hun anorexia en meer zelfcompassie ontwikkeld. Naast anorexia loopt er (of is net afgerond) internationaal een fase-2 trial van het bedrijf Compass Pathways met psilocybine bij AN, waarvan resultaten nog volgen. Voor boulimia nervosa (BN) en eetbuistoornis is nauwelijks direct onderzoek; wel suggereert een recente review dat psychedelisch-geassisteerde therapie mogelijk effectief kan zijn bij zowel anorexia als boulimie. Dit baseert men op het beperkte voorwerk en op overlap met verslavingsmechanismen (waar psychedelica ook effectief bleken). MDMA is eveneens in de belangstelling: er is een lopende studie (MAPS, “MED1”) die kijkt naar MDMA-geassisteerde therapie bij anorexia (AN-R type), inclusief betrokkenheid van een verzorger. Maar tot op heden zijn daar nog geen resultaten van gepubliceerd. Samengevat: onderzoek bevindt zich in een beginstadium, met vooral psilocybine bij anorexia als pionier, waar de eerste tekenen gunstig zijn qua veiligheid en effect.

2. Veiligheid: Eetstoornissen (vooral anorexia) brengen lichamelijke kwetsbaarheden met zich mee – ondervoeding, elektrolytstoornissen, bradycardie, osteopenie, etc. Dit maakt veiligheid een cruciaal punt. Uit de fase-1 studie bij anorexia bleek dat psilocybine goed te verdragen was: zoals genoemd geen significante nadelige effecten op hart, bloeddruk of labwaarden behalve twee gevallen van voorbijgaande hypoglykemie. Het is opvallend dat geen hartritmestoornissen optraden, aangezien anorexiapatiënten vaak risico lopen op QT-verlenging en aritmie door elektrolytenafwijkingen. Kennelijk waren de onderzochte patiënten redelijk medisch stabiel (BMI ~19, dus niet ernstig ondergewicht op moment van dosering). Dit is belangrijk: de studie bevestigde dat psilocybine veilig is bij herstelde of milde AN, maar het zegt nog niets over de veiligheid bij zeer laag BMI (<15) – zulke patiënten zouden mogelijk eerst somatisch gestabiliseerd moeten worden. MDMA bij anorexia is nog niet klinisch getest, maar men verwacht dat de stimulant-effecten (verhoogde hartslag, bloeddruk, lichaamstemperatuur) potentieel riskanter zijn voor ernstig ondervoede patiënten. Iemand met actief AN die bijvoorbeeld bradycard of hypotensief is, kan op MDMA een stressrespons krijgen die het hart overbelast. Bovendien kan MDMA het vrijkomen van vasopressine stimuleren, wat in combinatie met dehydratiestatus bij AN tot waterhuishoudingsproblemen kan leiden. Dit betekent dat medische screening en monitoring voor MDMA bij eetstoornissen nog crucialer zou zijn. Voor psilocybine toonde het fase-1 onderzoek dus geen klinisch relevante ontregeling van cardiovasculaire of metabole parameters, wat een belangrijke geruststelling is. Alle gemelde bijwerkingen waren mild en voorbijgaand. Deze omvatten tijdens de sessie o.a. het verwachte: tijdelijke emotionele labiliteit, zintuiglijke verstoringen, lichte verhoging bloeddruk – maar geen enkele deelnemer moest voortijdig stoppen of had medische interventie nodig. Conclusie veiligheid: psilocybine lijkt veilig en verdraagbaar in fysiek (enigszins) herstelde anorexiapatiënten. Bij ernstig ondergewicht of acuut medische instabiliteit blijft het uiteraard gecontra-indiceerd tot eerst refeeding is gebeurd. Psychiatrisch gezien moet men ook opletten: anorexia kent vaak co-morbide depressie, dwang of autistisch-obsessieve trekken; deze patiënten werden in de pilot niet uitgesloten en ondervonden geen problemen. Toch zou actief suïcidaal of psychotisch gedrag een contra-indicatie zijn, net als bij andere psychedelische therapie.

3. Therapeutisch effect: Hoewel nog preliminair, zijn de signalen positief. In de psilocybine-studie voor anorexia rapporteerden patiënten mentale veranderingen die therapeutisch waardevol leken. Veelzeggend was de significante reductie in gewicht- en lichaamsvorm-obsessies een maand en drie maanden na de sessie. Dat duidt erop dat psilocybine mogelijk helpt de cognitieve rigiditeit en preoccupatie met gewicht/uiterlijk te verminderen – een kernprobleem bij anorexia. Ook angstniveau nam af na de behandeling, wat belangrijk is omdat anorexiapatiënten vaak enorme angst kennen rond eten en gewichtstoename. Sommige deelnemers beschreven dat ze door de psilocybine-ervaring inzagen hoe hun hele identiteit verknoopt was geraakt met de eetstoornis, en dat ze hier met meer compassie en flexibiliteit naar konden kijken. Bijvoorbeeld, één patiënt merkte op dat ze na psilocybine “meer bereid was te herstellen” maar dat haar lichaam fysiek nog achterliep. Dit illustreert dat de mentaliteit veranderde: motivatie tot herstel kan groeien, zelfs als direct effect op gewicht niet groot is op korte termijn. Wat dat betreft is het bemoedigend dat de helft van de proefpersonen wel enige gewichtsstijging liet zien binnen 3 maanden (klein maar in juiste richting). Kwaliteit van leven en functionele impairment werden ook onderzocht en leken te verbeteren, hoewel de studie daar niet op gepowerd was. Voor boulimia en eetbuistoornis moet het effect nog blijken – er zijn speculaties dat psilocybine cravings en zelfwalging zou kunnen verminderen door het doorbreken van negatieve denkspiralen (analoog aan bevindingen in verslavingsonderzoek). Een kleine case-serie in een review suggereerde dat psychedelica bij een paar BN-patiënten resulteerden in afname van eetbui/purge-episodes, maar deze data zijn anekdotisch. MDMA zou qua effect mogelijk kunnen bijdragen aan behandeling van eetstoornissen door het bevorderen van emotionele verwerking en vertrouwen. Veel eetstoornissen (met name AN en BN) hebben onderliggende emotionele vermijdingsmechanismen; MDMA zou angst voor verandering en intimiteit kunnen verlagen, waardoor patiënten opener worden richting therapeuten of naasten (denk aan sessies met een gezinslid erbij, zoals de MAPS-studie doet). Dit kan bijvoorbeeld helpen bij het doorbreken van ontkenning of het bespreken van traumatische ervaringen die de eetstoornis voeden. Maar nogmaals, dit is hypothetisch tot de MDMA-AN studie resultaten geeft. Concluderend laten de voorlopige data voor psilocybine bij anorexia een potentieel therapeutisch effect zien: vermindering van obsessieve eetstoornisgedachten, angstreductie en mogelijk verbeterde herstelmotivatie. Het daadwerkelijke gedrag (gewichtsnormalisatie) verandert niet instantaan, maar psychedelica kunnen wellicht een psychologisch zetje geven dat traditionele therapie vervolgens verder kan uitbouwen.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Bij eetstoornissen moeten enkele specifieke risico’s worden benoemd. Allereerst de medische kwetsbaarheid: ernstig ondergewicht (BMI < ~16), elektrolytstoornissen (kaliumtekort door braken), of orgaancomplicaties (zoals lever- of nierfalen door ondervoeding) vormen absolute contra-indicaties voor MDMA/psilocybine totdat die zijn gecorrigeerd. Een patiënt met BMI 13 en instabiele vitale functies zou levensgevaar lopen bij MDMA-gebruik door hartritmestoornissen of insulten. In een gecontroleerde studie-setting zal men daarom waarschijnlijk alleen relatief stabiele patiënten includeren. Ten tweede moet rekening gehouden worden met de mentale rigiditeit en controledrang die kenmerkend is voor anorexia. Tijdens een psychedelische sessie verlies je tijdelijk controle, wat bij deze patiënten paniek of weerstand kan oproepen. Goede voorbereiding is nodig om hen te leren zich over te geven aan de ervaring. Desondanks kan het gebeuren dat een anorexiapatiënt tijdens de trip overweldigd wordt door lichaamsbeeld- of calorie-gerelateerde angst. Dit vereist dat de therapeuten hier zeer vertrouwd mee zijn om dat te begeleiden. Een ander risico is dat van interpretatie van lichamelijke signalen: bijvoorbeeld een AN-patiënt kan elk lichamelijk gevoel abnormaal sterk of negatief interpreteren (somatische introspectie is vaak verstoord bij AN). Tijdens psilocybine kunnen lichaamssensaties (honger, verzadiging, warmte) veranderen; de patiënt zou dat kunnen misvatten als iets dreigends. Vooraf uitleggen wat te verwachten is daarom extra belangrijk bij deze groep. MDMA-specifiek: MDMA brengt risico op uitdroging of oververhitting mee – anorexiapatiënten hebben soms een ontregelde temperatuurhuishouding en drinken te weinig. Er moet dus goed op worden gelet dat bij MDMA-sessies de patiënt gehydrateerd blijft en niet overprikkeld raakt (geen intens fysiek bewegen want ze zijn al kwetsbaar). Ook nuchtere suikerhuishouding is een punt: gezien de waargenomen hypoglykemieën zelfs bij psilocybine, moet men bij MDMA (dat het metabolisme versnelt) zeker preventief zorgen voor voldoende voeding rondom de sessie. Contra-indicatie op psyche-gebied: ernstige co-morbide depressie met actieve suïcidaliteit komt vaak voor bij eetstoornissen. Hoewel psilocybine in andere context depressie vermindert, is het toch oppassen geblazen dat iemand niet suïcidaal de sessie in gaat. Men zou dit in een ziekenhuissetting doen met crisisplan paraat, mocht na de sessie suïcidaliteit escaleren (al is dit niet waargenomen in AN tot nu toe). Verder hebben veel eetstoornispatiënten een verleden van trauma of gezinsproblematiek; psychedelica kunnen die onverwerktheden oprakelen. Zonder beschikbare traumatherapie nadien kan dat schadelijk zijn. Daarom zou integratie met bijvoorbeeld schematherapie, traumatherapie of familiegesprekken achteraf essentieel zijn om wat opkomt te verwerken. Samengevat: zorgvuldige patiëntselectie en medische optimalisatie zijn cruciaal. Contra-indicaties zijn ernstig somatisch risico (zoals instabiele hartfunctie), alsmede onvoldoende motivatie of extreem verzet van de patiënt tegen dit soort behandeling. Zodra die voorwaarden gewaarborgd zijn, lijken de risico’s beheersbaar en is psychedelische therapie een veelbelovende nieuwe invalshoek voor hardnekkige eetstoornissen.

Eliminatiestoornissen

(Enuresis – bedplassen; encopresis – onzindelijkheid, etc.)

1. Onderzoek: Er is geen enkel onderzoek dat het gebruik van MDMA of psilocybine in deze stoorniscategorie heeft verkend. Eliminatiestoornissen komen voornamelijk bij kinderen voor (bedplassen, broekpoepen), en psychedelica worden bij jonge kinderen absoluut niet toegepast. Bovendien zijn dit stoornissen die meestal met gedragsmatige of medicamenteuze aanpak (desmopressine bij enuresis) behandeld worden en goed prognose kennen; er is geen rationale geweest om hiernaar psychedelica in te zetten.

2. Veiligheid: Niet van toepassing, gezien het ontbreken van studies. Men zou bovendien geen MDMA/psilocybine aan kinderen of adolescenten geven buiten zeer uitzonderlijke onderzoekssituaties (en eliminatiestoornissen komen zelden bij volwassenen nog geïsoleerd voor). Mochten we theoretisch denken: MDMA en psilocybine hebben geen direct effect op blaas- of darmfunctie, maar kunnen wel bewustzijn en gedrag beïnvloeden – dit zou bij een kind dat al zindelijkheidsproblemen heeft waarschijnlijk desoriënterend werken. Veiligheid is dus hier meer een ethische kwestie: deze stoornissen worden bij jonge mensen gezien, en het zou onveilig/ongepast zijn om hen aan dergelijke experimentele therapie te onderwerpen.

3. Therapeutisch effect: Nihil. Er is geen reden te denken dat psychedelica eliminatiestoornissen zouden oplossen. Die problematiek is vaak ontwikkelingsgericht of stressgerelateerd bij kinderen; de oplossing ligt in gedragstraining, psychotherapie gericht op onderliggende stressoren, of gewoon tijd. MDMA of psilocybine bieden in theorie geen mechanisme dat direct plas- of poepproblemen verhelpt. Hoogstens zou iemand met een psychologisch trauma dat zich uit in enuresis baat kunnen hebben bij traumatherapie, maar dat zou dan onder de noemer PTSS vallen (en als die persoon toevallig ook enuresis heeft, zou het indirect kunnen helpen). Maar specifiek is er geen therapeutisch effect bekend of onderzocht.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Contra-indicatie hier is eigenlijk de leeftijd en ontwikkelingsniveau: het is niet verantwoord om zulke jonge populaties (meestal <16 jaar) bloot te stellen aan deze middelen, behalve misschien in uiterst experimenteel kader bij late adolescenten. Daarnaast zouden kinderen het zeer moeilijk begrijpen en integreren, wat riskant is voor hun psyche. Fysiologisch zouden MDMA of psilocybine misschien blaasfunctie wat kunnen beïnvloeden – bijvoorbeeld MDMA kan het vasopressine verhogen wat waterretentie bevordert, maar dat is speculatief en niet relevant om zindelijkheid op te lossen. Een potentieel risico als men het toch zou geven (stel aan een volwassene met neurogene blaas of zo) is dat tijdens de trip de controle over sluitspieren vermindert (er zijn mensen die onder invloed van ayahuasca/braken hun sluitspieren niet voelden en ongepland urineerden/defecatie hadden). Bij iemand die al moeite heeft controle te behouden zou een hallucinogene staat dat erger kunnen maken tijdelijk. Maar dit is verder niet onderzocht. Concluderend: geen indicatie, geen onderzoek, daarmee ook geen bekende specifieke risico’s behalve de algemene ongeschiktheid.

Slaap-waakstoornissen

(Bijv. insomnia, narcolepsie, ademhalingsgerelateerde slaapstoornissen, ritme-slaapstoornissen.)

1. Onderzoek: Niet beschikbaar. Er zijn geen klinische studies die MDMA of psilocybine als behandeling voor primaire slaapstoornissen evalueren. Wel is bekend dat psychedelica invloed hebben op slaaparchitectuur (psilocybine kan REM-slaap parameters beïnvloeden in de nacht na inname, MDMA is stimulerend en kan slapeloosheid veroorzaken de eerste nacht). Deze effecten zijn echter bijwerkingen, geen therapeutische eigenschappen. Er zijn experimenten gedaan met microdoseren van LSD of psilocybine om te kijken of dit alertheid overdag kan verbeteren (bij hypersomnie) of stemming bij slaapapneu-patiënten, maar niets is hiervan rigoureus aangetoond in gepubliceerd onderzoek. Slaapstoornissen zijn doorgaans domein van gedragsinterventies en klassieke medicatie; psychedelica maken daar geen deel van uit.

2. Veiligheid: In tegendeel – MDMA is bekend ongunstig voor slaap in het acute gebruik: het onderdrukt de behoefte aan slaap tijdelijk (vandaar nachtlang dansen op feesten) en verstoort het slaapritme daarna. Het gebruik van MDMA ’s avonds leidt vrijwel altijd tot insomnia die nacht en vaak nog een onrustige slaap de daaropvolgende nachten. Bij mensen met slaapstoornissen (zoals insomnia) zou MDMA het probleem acuut kunnen verergeren. Psilocybine is minder stimulerend maar kan door de intense ervaring ook tijdelijk de slaap beïnvloeden (veel patiënten slapen de nacht na hun sessie lichter of met levende dromen). In studieverband is dit geen groot probleem omdat men daarvoor waarschuwt. Maar als we kijken naar veiligheid: er is geen onderzoek dat zegt dat het onveilig is per se bij slaapstoornispatiënten – eerder irrelevantie. Echter, iemand met bijvoorbeeld narcolepsie die al afwijkende neurotransmitters heeft, zou onvoorspelbaar kunnen reageren op psychedelica (geen data, maar opletten). In algemene zin gelden de standaard veiligheidscriteria; slaapstoornissen op zichzelf zijn geen somatische contra-indicatie. Het is alleen zo dat de timing van dosering goed moet zijn (men geeft psychedelica uiteraard niet vlak voor bedtijd).

3. Therapeutisch effect: Geen direct effect bekend. Theoretisch: als een slaapstoornis secundair is aan trauma of depressie, zou behandeling van dat onderliggend lijden met MDMA/psilocybine de slaapkwaliteit kunnen verbeteren. Bijvoorbeeld, PTSS-patiënten hebben vaak nachtmerries; in de MDMA-PTSS trials is gemeld dat nachtmerries en slaap onderhevig waren aan verbetering parallel aan PTSS vermindering. Dus indirect kan slaap profiteren van succesvolle psychedelische therapie voor comorbide stoornissen. Maar voor primaire insomnia is er geen aanwijzing dat psychedelica slaaplatentie of slaapefficiëntie verbeteren. Sterker nog, psilocybine kan de eerste paar nachten intensere dromen geven (sommigen melden levendige, soms verstorende dromen als na-effect, al vinden anderen ze inzichtgevend). Dit zou voor iemand met nachtmerrie-stoornis misschien zelfs onprettig zijn. Kortom, geen evidentie van therapeutisch effect op slaapstoornissen.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Voor slaapstoornissen specifiek zijn er weinig unieke risico’s te noemen, behalve dat psychedelica het slaapritme acuut kunnen ontregelen. Bij iemand met ernstige insomnia kan een nacht zonder slaap door MDMA nog meer cognitieve/emotionele ontregeling geven de volgende dag. Narcolepsie of REM-slaap gedrag stoornis patiënten zouden theoretisch tijdens de trip ongecontroleerde slaapaanvallen of motoriek kunnen hebben; dit is niet onderzocht maar men zou alert moeten zijn. Over het algemeen is slaapdeprivatie een bekende trigger voor manie en epilepsie – aangezien MDMA slaapdeprivatie kan veroorzaken, zou dat een indirect risico kunnen vormen bij vatbare personen (die overigens toch al uitgesloten zouden worden vanwege bipolaire stoornis of epilepsie). Contra-indicaties zijn de gebruikelijke; slaapstoornissen an sich zijn geen uitsluitcriterium, maar vaak samenhangend met andere condities die wel contra-indicaties kunnen zijn (bv. slaapapneu met ernstige cardiovasculaire ziekte, dat is medisch een probleem voor MDMA). Ook veel slaapstoornis-patiënten gebruiken sedativa; deze moeten gestaakt voor psychedelische therapie, wat lastig kan zijn. Een praktisch punt: als iemand zware benzodiazepinen slikt als slaapmiddel, zou dat de psychedelische ervaring kunnen afvlakken of vereisen dat hij/zij ze niet inneemt vooraf – dit kan rebound insomnia geven. Maar dat is weer beheersbaar onder toezicht. Samengevat: slaap-waakstoornissen vormen geen direct doelwit voor psychedelica, en dus ook weinig specifieke risico’s of contra-indicaties buiten de algemene principes.

Seksuele disfuncties

(Bijv. erectiestoornis, opwindingsstoornis, orgasmeproblemen, vaginisme.)

1. Onderzoek: Er is geen onderzoek beschikbaar dat direct kijkt naar MDMA of psilocybine als behandeling voor primaire seksuele disfuncties. In de jaren ‘80 is MDMA wel informeel bekend geworden als “therapeutisch hulpmiddel” bij relatietherapie – het zou emotionele openheid tussen partners bevorderen. Maar dit betrof geen specifiek seksuele stoornis, eerder algemeen relatieverbetering. Geen enkele gerandomiseerde studie heeft bijvoorbeeld psilocybine gegeven om te zien of het vaginisme verhelpt, of MDMA om vroegtijdige ejaculatie te behandelen. Deze toepassingen zijn niet in klinische trials onderzocht. Dat betekent niet dat er nul verband is: er zijn anekdotes van mensen die zeggen dat een psychedelische ervaring hen hielp met lichaamsacceptatie of vertrouwen, wat indirect seksuele functie verbeterde. Maar wetenschappelijk harde data ontbreken volledig.

2. Veiligheid: In context van seksuele disfuncties is veiligheid meer een farmacologisch vraagstuk: MDMA en psilocybine zijn niet per se gevaarlijk voor geslachtsorganen of dergelijke, dus fysiek geen bijzonder probleem. Echter, men moet beseffen dat MDMA acuut bepaalde seksuele effecten heeft: het middel kan lust en sensualiteit verhogen bij gebruik (men voelt zich vaak meer verbonden en tactiel gevoelig), maar paradoxaal genoeg veroorzaakt MDMA vaak erectiestoornis of vertraagde zaadlozing gedurende de intoxicatie, door sterke serotonerge activatie. Dit is een bekend fenomeen onder recreatieve gebruikers (“love drug” in emotie, maar fysiek soms lastig seks mee hebben). Psilocybine heeft minder eenduidig effect op seksualiteit – hoge doses leiden meestal tot een dusdanig afwijkende bewustzijnstoestand dat seksuele opwinding niet op de voorgrond staat, maar er zijn ook rapporten van verhoogde gevoeligheid. Veiligheidstechnisch: er is geen reden om aan te nemen dat iemand met een seksuele functiestoornis MDMA/psilocybine niet zou verdragen; de gebruikelijke criteria gelden. Misschien relevant: sommige mannen met erectieproblemen gebruiken nitraten als medicatie; MDMA in combinatie met nitraten kan gevaarlijk zijn (bloeddrukval). Maar dat is vergezocht tenzij men dit echt als therapie zou overwegen bij iemand op bijvoorbeeld poppers of nitroglycerine (wat natuurlijk niet gedaan zou worden). Concluderend: geen unieke veiligheidsproblemen, buiten dat deze middelen zeker niet samen moeten met middelen als Viagra of poppers vanwege cardiovasculaire interacties – maar in therapieverband zou dat normaal gesproken niet samenkomen.

3. Therapeutisch effect: Er is geen bewezen direct effect van MDMA of psilocybine op bijvoorbeeld het herstellen van erecties of libido op de lange termijn. Wel zou je kunnen stellen dat als seksuele disfunctie een psychogene oorzaak heeft (bijv. faalangst, trauma, gebrek aan intimiteitsgevoel), psychedelische therapie hier indirect verbetering in zou kunnen brengen. Bijvoorbeeld: iemand met vaginisme door een oud seksueel trauma zou via MDMA-therapie dat trauma kunnen verwerken en vervolgens minder pijn en meer ontspanning ervaren tijdens seks. In zoverre zou MDMA of psilocybine, door de psychologische heling, een positief effect op seksuele functie kunnen hebben. Uit de PTSS-onderzoeken weten we dat vrouwen met seksueel trauma na succesvolle MDMA-therapie minder seksuele vermijding en meer tevredenheid rapporteren (secundaire uitkomsten, niet formeel gepubliceerd maar anekdotisch). Maar dit is niet kwantitatief vastgesteld specifiek als uitkomstmaat. Psilocybine kan sterke gevoelens van eenheid en acceptatie van het eigen lichaam geven; dit zou potentieel mensen met seksuele remmingen of lichaamsbeeldproblemen (die seks in de weg staan) kunnen helpen. Maar nogmaals, dit is theoretisch. In feite valt seksuele disfunctie vaak onder medisch of relationeel domein (urologie, gynaecologie, relatietherapie). Psychedelica worden daar niet als interventie gezien op dit moment. MDMA is misschien het meest plausibel in de context van sekstherapie, omdat het empathie en open communicatie bevordert – er zijn verslagen dat koppels in de jaren ‘80 MDMA gebruikten om hun relatie en daarmee hun seksleven te verbeteren. Toch is dit niet op het niveau van een klinische richtlijn. Samengevat: voor nu geen empirisch aangetoonde therapiewinst van MDMA of psilocybine bij seksuele disfuncties, hoogstens indirect via verbetering van onderliggende psychologische factoren.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Een praktisch risico is dat MDMA, indien iemand het ongecontroleerd gebruikt om seksueel contact te verbeteren, kan leiden tot onveilig gedrag. Bijvoorbeeld, het reduceert angst zo sterk dat mensen misschien condooms of grenzen vergeten (dit is eerder relevant in recreatief gebruiksscenario’s dan in therapie met een professional aanwezig). In therapeutische setting is dat risico minimaal, want er vindt geen seksuele interactie plaats tijdens sessies – integendeel, therapeuten houden professionele afstand. Contra-indicaties zijn dus weer generiek: als iemand ook een cardiovasculair probleem heeft dat seksueel actief zijn al beperkt, dan is MDMA ook gevaarlijk. Of als de seksuele disfunctie onderdeel is van een andere stoornis (bijv. door SSRI-gebruik veroorzaakte anorgasmie), moet eerst gekeken worden of die context gewijzigd kan worden (SSRIs moeten toch afgebouwd voor psychedelische therapie, wat wellicht de seksuele functie al verbetert). Een ander potentieel risico is teleurstelling of frustratie: stel dat iemand met impotentie psilocybine neemt in hoop “genezing” en dat gebeurt niet direct – die persoon kan teleurgesteld raken of zichzelf de schuld geven. Goede voorlichting en realistisch kader is dus nodig. Verder moeten we erkennen dat sommige seksuele disfuncties een sterk somatische component hebben (bijv. zenuwbeschadiging bij diabetes, of vaatproblemen) – psychedelica gaan dat natuurlijk niet oplossen. Een risico zou dan zijn dat men waardevolle medische behandeling uitstelt of afwijst ten gunste van een ineffectieve psychedelische poging. Dit is meer een ethisch zorgpunt dan een direct gezondheidsrisico van de stof. Kortom, er zijn geen speciale contra-indicaties voor psychedelica bij deze groep behalve de algemene, want er is geen evidence-based indicatie om ze überhaupt te gebruiken. Indien toegepast, moet men alleen waken voor verkeerd gebruik (zoals MDMA in seksuele setting kan tot uitdroging leiden als men urenlang fysiek actief is – dit is recreatief bekend, maar in therapie setting zou men dat niet laten gebeuren). Al met al: niet aanbevolen buiten onderzoek, dus deze risico-overwegingen zijn grotendeels hypothetisch.

Genderdysforie

1. Onderzoek: Geen. Er bestaan geen wetenschappelijke studies naar MDMA of psilocybine specifiek ter behandeling of ondersteuning van genderdysforie. Genderdysforie (GD) is geen “psychische stoornis” in klassieke zin, maar een onbehagen met het toegewezen geslacht, en de behandeling is vaak hormonale en psychotherapeutische begeleiding richting eventueel transitie. Psychedelica zijn tot nu toe niet op de voorgrond gekomen in dit domein. Misschien dat individuen met GD in persoonlijke kring psychedelica hebben gebruikt om zichzelf beter te begrijpen, maar dat is niet gedocumenteerd in de literatuur.

2. Veiligheid: Als concept zou er niet direct een medische reden zijn waarom iemand met genderdysforie MDMA/psilocybine niet zou kunnen verdragen – de middelen zijn veilig mits de algemene criteria (geen ernstige hartproblemen, geen psychose, etc.) – ongeacht iemands genderidentiteit. Echter, het is een gevoelige populatie: transpersonen hebben gemiddeld hogere cijfers van depressie, trauma en suïcidaliteit. Dus veiligheid gaat hier vooral over psychische ondersteuning. Zonder onderzoek is het koffiedik kijken, maar men kan zeggen dat psychedelica veilig kunnen zijn mits de juiste ondersteuning en screening – net als bij andere populaties.

3. Therapeutisch effect: Er is niet aangetoond dat MDMA of psilocybine genderdysforie verminderen. Genderdysforie heeft te maken met een mismatch tussen genderidentiteit en lichaam; de standaardzorg is transitionele hulp (hormonen/chirurgie) en psychologische steun. Een psychedelische ervaring zou iemand mogelijk kunnen helpen zichzelf te accepteren of creatieve inzichten geven in hun identiteit. Anekdotisch vertellen sommige transgender personen dat psychedelische ervaringen hun gevoel van eenheid met hun lichaam of acceptatie vergrootten. MDMA zou denkbaar spanning en schaamte rond het eigen lichaam tijdelijk kunnen verminderen, wat in therapie bruikbaar kan zijn om zelfbeeld te bespreken. Maar dit alles is speculatief; geen studies, dus geen bewezen therapeutisch effect.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Comorbide problematiek is hier het grootste aandachtspunt. Veel mensen met genderdysforie hebben trauma (bijv. pesterijen, discriminatie) of depressie. De risico’s van MDMA/psilocybine in die context zijn reeds elders besproken (zie PTSS/depressie secties). Men zou heel voorzichtig moeten zijn om niet onjuiste verwachtingen te wekken, alsof een trip iemands genderdysforie “oplost”. Dat kan namelijk eerder tot teleurstelling en erger leed leiden als de dysforie blijft. Contra-indicaties zijn verder de algemene – genderdysforie op zich is geen contra-indicatie, maar als iemand bijv. hormoonbehandeling heeft moet gekeken of dat medisch matcht (in principe wel; oestrogeen of androgeen gebruik interfereert niet direct met psychedelica voor zover bekend). Een mogelijk risico: als psychedelische therapie ondeskundig wordt toegepast, kan het ook verwarring vergroten in iemand die toch al worstelt met identiteit. Bijvoorbeeld, een intens visioen zou iemand tijdelijk in de war kunnen maken over zichzelf – zonder goede integratie kan dat nadelig zijn. In professionele handen zou dat opgevangen moeten worden. Over het algemeen: geen specifieke contra-indicatie, maar weinig rationale en potentieel riskante speculatie om psychedelica als oplossing voor genderdysforie te presenteren.

Disruptieve, impulsbeheersings- en gedragsstoornissen

(Bijv. oppositionele-opstandige stoornis (ODD), normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD), intermittend explosieve stoornis.)

1. Onderzoek: Er zijn geen bekende klinische studies die MDMA of psilocybine inzetten bij deze stoornissen. Deze diagnoses komen vaak bij kinderen of adolescenten voor (ODD, CD) of houden verband met forensische populaties (antisociaal gedrag). Psychedelica zijn tot nu toe niet onderzocht als interventie voor gedragsproblemen of impulscontrolestoornissen in die groepen. Bij volwassenen zou men kunnen denken aan iets als intermittent explosive disorder – ook daarvoor is niets in de literatuur te vinden met MDMA/psilocybine. Eventueel overlappen sommige symptomen met PTSS of persoonlijkheidsstoornissen, waar wel onderzoek naar verwant gedrag gedaan is (bijvoorbeeld agressie nam af in sommige PTSS-behandelingen als onderdeel van PTSS-verbetering). Maar direct onderzoek in deze DSM-5 categorie ontbreekt.

2. Veiligheid: Aangezien het vooral om jongeren en vaak minder gemotiveerde populaties gaat (gedwongen context soms), is de veiligheid meer een kwestie van setting. Psychedelica vereisen dat iemand meewerkt en zich in een veilige omgeving bevindt – iemand met ernstige gedragsstoornis zou in een trip onvoorspelbaar kunnen reageren of agressief worden, wat gevaarlijk kan zijn voor begeleiders. Er is geen farmacologische contra-indicatie – MDMA/psilocybine zouden fysiek hetzelfde effect hebben – maar het gedrag onder invloed kan lastig zijn. Iemand met impulscontrole-problemen zou impulsief iets doms kunnen doen tijdens een sessie (bv. weglopen, een ruit inslaan in verwarde toestand). Daarom is het vanuit veiligheidsperspectief erg belangrijk dat de omgeving gecontroleerd is. In een onderzoekscontext is dat haalbaar (men kan een rustige kamer en meerdere therapeuten voorzien). Doch, nogmaals, zonder studies weten we het niet zeker. MDMA heeft in theorie empathogene effecten die agressie kunnen dempen (mensen worden vaak zacht en knuffelig op MDMA), dus misschien is het acuut wel veilig omdat het humeur juist prosociaal wordt. Er is enig bewijs dat psychedelica (psilocybine, LSD) anti-agressief effect hebben op lange termijn – in populatieonderzoek is psychedelisch gebruik geassocieerd met minder partnergeweld bijvoorbeeld. Dat suggereert dat als er effect is, het de agressie eerder vermindert. Maar in afwachting van harde data blijft dit speculatief en veiligheid is niet echt getest.

3. Therapeutisch effect: Niet aangetoond. Men zou kunnen redeneren: als een impulscontrolestoornis (zoals explosieve woede) voortkomt uit onderliggende trauma of emotionele dysregulatie, kan MDMA- of psilocybine-therapie helpen door inzicht en verwerking. Bijvoorbeeld, een volwassene met intermittend explosieve stoornis die eigenlijk onverwerkt trauma heeft, zou via MDMA dieper kunnen komen bij de gevoelens onder de woede en daar anders mee leren omgaan. MDMA bevordert emotionele herkenning en empathie, wat zou kunnen bijdragen aan het verminderen van agressief of antisociaal gedrag. Er is bijvoorbeeld een hypothetisch artikel dat stelt dat MDMA bij antisociale persoonlijkheidskenmerken zou kunnen helpen door pro-sociaal effect, maar echte data zijn er niet. Psilocybine vergroot op korte termijn persoonlijkheidsdimensie openheid, wat mogelijk rigiditeit en zwart-witdenken kan verminderen – voor iemand met ODD (die vaak star in rebellie kan zijn) zou dat misschien ruimte voor gedragsverandering geven. Dit is echter niet meer dan theorie; geen experimentele bevestiging. Tot nu toe is er geen bewezen therapeutisch effect van psychedelica op stoornissen zoals ODD/CD. Interessant is wel dat psychedelica worden gelinkt aan verbeterde empathie en morele afweging; zo zijn er correlatiestudies die minder criminaliteit associëren met ooit psychedelica-gebruik, maar dat is geen hard bewijs van causaliteit of behandelmogelijkheid.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Het grootste risico is dat individuen met deze stoornissen (vooral CD, antisociale trekken) de setting niet respecteren of de ervaring kunnen misbruiken. Zelfstandig gebruik van psychedelica bij mensen met impuls- en gedragsproblemen is gevaarlijk, omdat ze geneigd kunnen zijn tot roekeloos gedrag (bijvoorbeeld onder invloed autorijden, grenzen overschrijden). In therapeutische context is toezicht vereist om te voorkomen dat ze zichzelf of anderen iets aandoen tijdens de sessie. Contra-indicaties zijn weer de algemene: een geschiedenis van gewelddadig gedrag gecombineerd met psychedelica is geen automatische uitsluiter, maar men zou extra security moeten overwegen. Een ander risico: bij jongeren met CD/ODD is de persoonlijkheid nog in ontwikkeling; sommigen vinden dat gebruik van dergelijke krachtige middelen op jonge leeftijd wellicht nadelig kan zijn voor de psyche. Vandaar dat men zulke experimenten bij minderjarigen niet doet. Bij volwassenen met antisociale neigingen – die ook vaak subtiele neurologische afwijkingen kunnen hebben – is niet bekend hoe ze reageren; er zou een risico kunnen zijn op onvoorspelbare respons, zoals paranoia of juist geen effect als ze zich emotioneel proberen af te sluiten. Over contra-indicaties: als iemands gedragsstoornis mede gepaard gaat met middelenmisbruik (wat veel voorkomt bij CD), moet daar ook naar gekeken worden – actieve verslaving is een contra-indicatie tenzij het de verslaving zelf is die men behandelt (zie verslaving-sectie). Samengevat: terwijl er potentieel maatschappelijk voordeel kan zijn als agressie en impulsiviteit vermindert, is het risico hoog als dit bij onwillige of instabiele individuen toegepast wordt. Daarom wordt het niet gedaan buiten hypothetische discussies. Op dit moment zou men psychedelica niet inzetten bij disruptieve gedragsstoornissen, behalve misschien in toekomstig onderzoek met uiterst zorgvuldige selectie.

Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen

(Verslavingsstoornissen door alcohol, nicotine, opioïden, stimulanten, enz., inclusief stoornissen in middelengebruik en stoornissen in gokken.)

1. Onderzoek: Dit is een gebied waar psychedelica juist verrassend sterke resultaten tonen. Psilocybine is intensief onderzocht bij verslavingen, met name tabaksverslaving en alcoholverslaving. In een open-label pilotstudie (Johns Hopkins University) kregen 15 nicotineafhankelijke volwassenen psilocybine-ondersteunde therapie (drie sessies) ter ondersteuning van stoppen met roken. De uitkomst was opmerkelijk: na 6 maanden was 80% van de deelnemers nog steeds abstinent van roken, biologisch geverifieerd. Na 12 maanden was 67% nog steeds rookvrij, en bij lange-termijn follow-up (~2.5 jaar) hield ~60% nog altijd vol. Deze abstinentiecijfers (67–80%) zijn veel hoger dan gebruikelijke stopmethoden (waar ~30% succes op 6-12mnd al goed wordt geacht). Vervolgens is psilocybine getest in een randomized controlled trial bij alcoholverslaving (AUD): in 2022 publiceerde Bogenschutz et al. een RCT met 95 alcoholafhankelijke patiënten, vergeleken psilocybine-sessies (2x 25–40 mg per 70 kg) met actieve placebo (diphenhydramine) plus psychotherapie. Resultaten: over een periode van 32 weken hadden psilocybine-patiënten aanzienlijk minder zware drinkdagen dan de placebogroep – gemiddeld ~9.7% heavy drinking days vs ~23.6% in placebo. Dit betekent dat de psilocybinegroep veel vaker abstinent of gematigd bleef; concreet dronk de psilocybinegroep ~1 op de 10 dagen overmatig, vs ~1 op de 4 dagen bij placebo. Bovendien bereikte een groter deel van de psilocybinegroep volledige onthouding: tegen het einde van de proef was ~48% van de psilocybinegroep geheel abstinent gegaan vergeleken met ~24% van de placebo-groep (cijfers uit JAMA Psychiatry 2022). Deze verschillen waren statistisch significant en klinisch relevant. Ook nam het totale aantal consumptiedagen af en bleef het effect in de follow-up bestaan. Kortom: psilocybine-geassisteerde therapie had een groot effect op het terugdringen van alcoholgebruik bij verslaafden die daarvoor gemotiveerd waren. Daarnaast lopen of liepen studies naar psilocybine bij andere middelen: bijv. cocaïneverslaving (University of Alabama pilot, nog gaande), opioïdenverslaving (preklinische interesse, humaan nog niet veel data) en cannabisstoornis (een kleine RCT is opgezet bij behandelingsresistente cannabisafhankelijken, resultaten nog niet bekend). Een nog nieuwe invalshoek is psilocybine bij gedragsverslavingen (zoals gokken); daar zijn nog geen resultaten van, maar conceptueel zou het kunnen (weerspiegeld door bijv. improved cognitive flexibility). MDMA is minder breed onderzocht bij verslaving, maar wel in opkomst. Een baanbrekende open-label studie in 2019-2020 (Bristol Imperial MDMA in Alcoholism, BIMA) testte MDMA-geassisteerde psychotherapie bij alcoholverslaving (14 patiënten). De MDMA-sessies waren hier bedoeld om emotionele doorbraken en motivatie te versterken na detox. Resultaten: de MDMA-therapie was veilig en goed te doen (zie Veiligheid), en de uitkomsten toonden sterke vermindering van alcoholinname. Gemiddeld dronken de patiënten 9 maanden na de behandeling nog maar ~18 eenheden alcohol per week, vergeleken met ~130 eenheden per week vóór de detox+therapie. Dit is een dramatische daling in gebruik. Een groot deel van de groep bleef geheel abstinent; anderen hadden lapses maar geen volledige terugval. Hoewel dit geen RCT was, is het zeer bemoedigend. Het wijst erop dat MDMA-therapie de terugvalpreventie bij AUD fors kan verbeteren. Er komt nu een grotere gecontroleerde studie om dit te valideren. Verder is MDMA onlangs ook onderzocht in een comorbide populatie: patiënten met zowel PTSS als een alcoholverslaving (aangezien die vaak samen voorkomen). Hier zag men eveneens dat MDMA-therapie niet alleen PTSS-symptomen verbeterde, maar ook de eetstoornissymptomen significant reduceerde ten opzichte van placebo. Dit suggereert dat zelfs als MDMA indirect via traumaheling werkt, het verslavingsgedrag mee kan afnemen. Tot slot bestaan er kleine case-reports of trials van andere klassieke psychedelica bij verslaving: bijv. ketamine (geen classic psychedelic maar dissociatief) is onderzocht bij alcohol en opiaten met positief effect, en ibogaïne (een oneirogeen) bij opioïdverslaving – maar dat valt buiten MDMA/psilocybine. Voor stimulantverslaving (cocaïne, amfetamines) is psilocybine nog exploratief – geen harde conclusies, al zijn er wel plannen. Concluderend: ja, er is aanzienlijk onderzoek dat aantoont dat psilocybine (en in toenemende mate MDMA) veilig en potentieel effectief kan worden toegepast bij verslavingsstoornissen, vooral tabak en alcohol, maar ook belofte voor andere middelen.

2. Veiligheid: In de context van verslavingsbehandeling is veiligheid tweeledig: de farmacologische veiligheid van het middel zelf en het effect op het verslavingsgedrag (dus geen nieuwe verslaving triggeren). Op beide vlakken zijn de resultaten gunstig. Farmacologisch: Patiënten met verslaving zijn soms fysiek minder gezond (bv. leverschade bij alcoholisten, hart- en vaatziekten bij rokers). Toch laten de studies zien dat psilocybine in deze populaties goed te hanteren is. In de rookstop-studie en alcoholstudie werden geen ernstige bijwerkingen gerapporteerd door psilocybine; hoofdpijn was de meest voorkomende klacht achteraf. In de alcohol RCT had 77% van de proefpersonen wat milde bijwerkingen (hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid), gelijkmatig verdeeld over psilo en placebo-groepen. Er waren geen verschil in suïcidaliteit of ernstige psychiatrische events tussen groepen – belangrijk, want men zou kunnen denken dat psychedelica craving of depressie zouden verergeren, maar dat gebeurde niet. MDMA bij verslaving (BIMA-studie) bleek ook goed te verdragen: alle 14 deelnemers ondergingen twee MDMA-sessies zonder onverwachte problemen. Er waren geen onverwachte adverse events; de behandeling werd door iedereen afgerond. Psychosociaal functioneren verbeterde zelfs over de hele linie in die groep. Dit duidt erop dat zelfs kwetsbare cliënten (pas ontgift van alcohol) MDMA fysiek en mentaal aankonden. Uiteraard werden medische voorwaarden gehanteerd (stabiel na detox, geen acute ontwenningsverschijnselen meer, normale labwaarden). Veiligheid vereist hier wel dat de patiënt nuchter is van het verslavende middel ten tijde van de sessie – dit is cruciaal. In alle studies werd bijv. eerst detox of abstinentieperiode gerealiseerd voor toediening. Met name bij alcohol moet dit, anders risico op interacties (alcohol plus MDMA = dehydratie/oververhitting risico) en onvoorspelbaarheid. Bij nicotine is dat minder issue (patiënten rookten tot vlak voor psilocybine, dat was geen probleem; sommigen rookten zelfs tijdens integratiesessies). Toch werd geen acute nicotinevergiftiging ofzo gezien. Een groot veiligheidsaspect is het vermijden van serotonerge medicatie: veel verslaafden gebruiken antidepressiva; die moeten gestaakt voor psilocybine/MDMA (we herhalen dit vaak omdat het essentieel is). Dit werd in studies netjes gedaan en is blijkbaar haalbaar onder begeleiding. Het tweede veiligheidsaspect is verslavingsgedrag zelf: Zou iemand verslaafd kunnen raken aan psilocybine of MDMA? De studies en opvolging suggereren van niet. In tegendeel, er is geen melding dat deelnemers achteraf MDMA/psilo zijn gaan misbruiken – zelfs in de follow-ups zag men geen teken van toenemend recreatief gebruik of drug seeking naar de onderzochte stof. Bijvoorbeeld, in de MDMA-PTSS alcohol studie bleef men controleren of iemand buiten de sessies om MDMA ging nemen; dat gebeurde niet. Psilocybine staat bekend als niet verslavend (geen fysieke afhankelijkheid en zelden drang om vaak te herhalen door intense trip). MDMA heeft wel een recreatief misbruikpotentieel, maar in therapiecontext is dat niet gebleken. Patiënten zagen het als een onderdeel van hun therapie en gingen niet thuis experimenteren (zeker onder contract dat ze dat niet zouden doen tijdens de studie). Conclusie veiligheid: Zowel psilocybine als MDMA kunnen veilig worden toegepast bij verslaafden in remissie, mits goede medische zorg en nuchterheid tijdens sessies. Er is geen aanwijzing dat deze middelen nieuwe verslaving veroorzaken; eerder het tegenovergestelde – ze doorbreken de verslavingscyclus.

3. Therapeutisch effect: De effecten zijn ronduit veelbelovend. Tabaksverslaving: psilocybine-therapie toonde een buitengewoon hoge stop-ratio (80% op 6 maanden). Ter vergelijking: gangbare stoppen-met-roken methoden (pleisters, varenicline) hebben rond 25–35% succes op 6 maanden. Dit verschil illustreert het potentieel: psilocybine-sessies gepaard met motiverende therapie leidden tot wat de onderzoekers beschreven als “ongekend hoge abstinentiecijfers”. De meerderheid van de rokers beschreef de psilocybine-ervaring als een van de meest betekenisvolle in hun leven, die hun perspectief op roken fundamenteel veranderde. Ze voelden zich alsof ze “uit de greep” van nicotine waren ontworsteld en ontwikkelden een aversie of gebrek aan behoefte aan sigaretten. Dit effect bleek op lange termijn grotendeels stand te houden bij wie aanvankelijk gestopt was. Alcoholverslaving: Hier zien we eveneens dat psilocybine-therapie een krachtig effect had: een halvering van het aantal dagen zwaar drinken in vergelijking met placebo. Bovendien had de psilo-groep aanzienlijk meer dagen volledig abstinent (de gemiddelde drinkdagen per week waren lager). In concreto: patiënten die twee psilocybine-sessies ondergingen vielen veel minder vaak terug in hun oude drinkpatronen gedurende de acht maanden follow-up dan die met placebo. Ook hier rapporteren velen dat de sessie hen diep inzicht gaf in waarom ze dronken, soms gepaard met confrontatie van verdrongen emoties of motivatie om voor iets beters te leven. Sommige patiënten noemden de ervaring “het moment waarop ik mezelf vergaf en de fles kon loslaten”. De psychotherapie eromheen (motivation enhancement en CBT) werd duidelijk versterkt door de psilocybine: de psilo-groep had sterkere therapeutische allianties en meer cognitieve flexibiliteit om nieuwe copingvaardigheden te omarmen, aldus kwalitatieve analyses. MDMA bij alcohol: De open-label resultaten toonden dat MDMA-ondersteunde therapie post-detox een zeer gunstig effect had op terugvalpreventie. Gemiddeld bleven de deelnemers dicht bij abstinentie, en anekdotisch was ~85% nog steeds geheel alcoholvrij na 9 maanden (de BIMA-studie meldde dat 11 van 14 deelnemers geen enkele volledige terugval had in die periode) – wat ongekend is bij zware alcoholisten. Het mechanisme is dat MDMA tijdens de therapiesessies hen hielp onderliggende trauma’s of emoties te verwerken die ten grondslag lagen aan hun drinkgedrag, evenals het vergroten van zelfliefde en verbinding, waardoor de noodzaak om te verdoven afnam. Verder zag men verbetering in levenskwaliteit en veerkracht. Ook MDMA-PTSS combinatiestudies laten zien dat verslavingsgedrag mee verbetert als trauma behandeld wordt: patiënten met PTSS + substantiemisbruik zagen zowel PTSS als gebruik dalen in MDMA-groep vergeleken placebo. Andere middelen: Hoewel concrete cijfers ontbreken, is er een logische verwachting (gesteund door dierstudies en mechanistische inzichten) dat psychedelica craving circuits in de hersenen kunnen “resetten” of tenminste tijdelijk versoepelen. Sommige kleine studies met ketamine (andere klasse maar vergelijkbare principes van neuroplasticiteit) toonden ook verhoogde abstinentiecijfers bij alcohol en heroïne. Psilocybine en MDMA zouden via meer spirituele/motivationele inzichten enerzijds en sociaal-emotionele heling anderzijds verslaafden kunnen helpen een doorbraak te bereiken waar conventionele behandeling vastloopt.

Om concreet samen te vatten: psilocybine-therapie resulteerde in hoge stoppercentages bij roken en duidelijke reductie in alcoholmisbruik, met effectgroottes die aanzienlijk zijn. MDMA-therapie liet in voorlopige data bijna vergelijkbare successen zien bij alcohol, met veel deelnemers langdurig abstinent. Beide middelen lijken dus potentieel effectief om verslaving te behandelen, zij het via iets verschillende paden. Psilocybine wordt vaak geassocieerd met transcendente of existentiële inzichten die een verslaafde helpen zijn leven een nieuwe betekenis te geven (waardoor de verslaving zijn greep verliest). MDMA wordt geassocieerd met herstel van beschadigde emotionele processen, wat bijvoorbeeld trauma-gerelateerde verslaving kan doorbreken. Voor de meeste verslavingen is comorbide PTSS of depressie frequent; deze kunnen tegelijk meebehandeld worden (MDMA vooral PTSS, psilocybine depressie). Het uiteindelijke effect is dat patiënten melden dat de hunkering sterk verminderd is, dat ze “een reset” hebben ervaren of anders tegen het middel aankijken – vaak met meer zelfeffectiviteit om nee te zeggen. Dit is ook kwantitatief terug te zien in drastisch minder gebruiksuren/dagen en hogere abstinentiecijfers dan normaal.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Bij verslavingspatiënten zijn er enkele specifieke aandachtspunten. Voorafgaand detoxen of stabiliseren is essentieel: iemand die nog onder invloed is van alcohol of benzodiazepinen mag absoluut geen psychedelische sessie ondergaan – niet alleen vanwege mogelijke interacties (alcohol plus MDMA kan uitdroging en oververhitting geven, benzodiazepine remt psilocybine-effect) maar ook omdat het cognitief en emotioneel dan niet werkt. Plots stoppen van bepaalde verslavingsmiddelen kan op zich gevaarlijk zijn (alcohol/benzo onthouding kan toeval of delier geven), dus dit proces moet medisch begeleid zijn vóór men met MDMA/psilocybine begint. Dit is in onderzoek steeds gedaan. Een acuut risico tijdens de sessie is gering mits men nuchter is, maar stel dat iemand stiekem toch iets gebruikt heeft: bijvoorbeeld cocaïne in het systeem plus MDMA kan hartproblemen verergeren – dat is een scenario waar men streng op test (urine drugscreen etc.). Een risico is dus non-compliance van patiënten: verslaafden kunnen de neiging hebben te liegen over gebruik. Strikte monitoring en vertrouwen is nodig. Ook psychisch moet iemand voldoende gemotiveerd zijn; court-ordered scenarios (gedwongen) zouden niet goed werken, omdat psychedelica vragen om openheid van de deelnemer. Contra-indicaties overlappen met de algenoemde: een geschiedenis van schizofrenie of bipolaire psychose sluit uit (ook bij verslaafden, want die zijn er ook). Veel verslaafden hebben cardiale schade (bijv. stimulanten hebben hun hart aangetast, of alcohol hun bloeddruk verhoogd), dus een volledige medische check is nodig om te beslissen of hun lichaam de sessie aan kan. Uitgesproken levercirrose kan bijvoorbeeld metabolisme belemmeren; MDMA wordt in de lever gemetaboliseerd, dus bij ernstig leverfalen zou MDMA-dosering lastig te titreren zijn (en kans op accumulatie). Dit moet geval per geval bekeken. Interactie met verslavingsmedicatie: Als iemand op opioïdagonisten staat (methadon, buprenorfine) – er is weinig bekend hoe dat met psilocybine interacteert. Theoretisch remt het niet direct de trip, maar hoge doseringen methadon kunnen QT-verlenging geven, in combinatie met MDMA (dat ook QT kan verlengen) potentieel gevaarlijk. Dit moet dus gemonitord (ECG). In nicotine-studie rookten mensen tot vlak voor en na de psilocybine – dat gaf geen incidenten, maar roken verhoogt adrenaline wat wel had kùnnen bijdragen aan een hypertensieve reactie; men heeft dat niet gezien of er last van gehad. Geen nieuwe verslaving veroorzaken: Hoewel in onderzoek geen misbruik van psychedelica is gezien, is het buiten het onderzoek wel een punt om te benadrukken dat psychedelische therapie niet betekent dat de patiënt thuis zelf mag gaan experimenteren. In een gecontroleerde setting is het veilig, maar als een ex-verslaafde denkt “die paddo’s helpen mij, ik neem ze nu wekelijks”, kan dat tot psychologische ontregeling leiden. Gelukkig zijn psilocybine/MDMA niet fysiek verslavend, maar psychologisch kan alles misbruikt worden. Dus therapeuten moeten goed psycho-educatie geven dat dit geen zelfmedicatie is en dat frequent herhalen averechts werkt (tolerantie, integratie nodig etc.).

Een ander risico: omgevingstriggers. Bij alcoholisten bijvoorbeeld – als zij na de therapie terugkeren in een disfunctioneel milieu vol drinkende vrienden, is de kans op terugval aanwezig (zij het mogelijk lager). Psychedelische therapie is geen magische immuniteit; nazorg en structurele levensveranderingen blijven cruciaal. Dit is geen direct risico van de stof, maar wel van het behandelproces: overschatting van het middel kan leiden tot onvoldoende nazorg, en dan toch terugval.

Ten slotte is suïcidaliteit een aandachtspunt, omdat veel verslaafden dat kennen. Tot nu toe laten data zien dat suïcidale ideatie niet verslechtert – bij rookverslaafden was dat geen punt, bij alcoholisten werd actief gemonitord en geen verschil gevonden tussen groepen. Toch moet suïcidaliteit goed gemonitord; iemand die zijn verdovingsmiddel (bijv. alcohol) opgeeft kan tijdelijk rauwe emoties voelen. Gelukkig biedt de psychedelische sessie vaak afdoende emotionele verwerking, maar het blijft zaak om in integratie hier aandacht aan te schenken.

Contra-indicaties samengevat: Onvoldoende ontgift, ernstige lichamelijke complicaties van verslaving (hartfalen, leverfalen, ongecontroleerde epilepsie door alcohol), ernstige psychiatrische comorbiditeit (schizo, bipolair I) – dit sluiten deelname uit. Wanneer deze uitgesloten zijn, blijken MDMA en psilocybine relatief veilig en zeer veelbelovend voor deze doelgroep, met meer opbrengst dan risico zoals de huidige data laten zien.

Neurocognitieve stoornissen

(Bijvoorbeeld dementiële syndromen zoals de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie, of milde neurocognitieve stoornissen.)

1. Onderzoek: Dit is een emergent maar nog grotendeels theoretisch veld. Tot op heden is er nauwelijks klinisch onderzoek gepubliceerd naar MDMA of psilocybine als behandeling voor cognitieve stoornissen/dementie. Wel zien we initiatieven: zo loopt er een pilotstudie die kijkt of psilocybine kan helpen bij depressie en kwaliteit van leven bij mensen met milde cognitieve stoornis of vroege Alzheimer. Dit onderzoek (Hopkins en andere sites) is gestart, maar resultaten zijn nog niet bekend. De rationele erachter is dat veel Alzheimer-patiënten depressief raken door hun diagnose, en psilocybine zou die depressie kunnen verlichten en mogelijk direct neurologisch effect hebben (hierover later meer). Verder bestaat er preklinisch onderzoek dat suggereert dat psychedelica neuroplastische en ontstekingsremmende effecten hebben in de hersenen. In diermodellen is bv. aangetoond dat microdosering van psilocybine synaptogenese kan bevorderen in de hippocampus – relevant voor Alzheimer. Een ongecontroleerde open-label studie (2018) bij 33 oudere volwassenen met langdurige microdosing meldde verbeteringen in creativiteit en cognitieve flexibiliteit, maar deze data zijn mager en mogelijk vertekend (zelfselectie). MDMA is niet echt onderzocht in deze context; het zou in theorie sociale apathie bij frontotemporale dementie kunnen verminderen door prosociaal effect, maar dat is speculatief. Samengevat: het onderzoek bevindt zich nog in theoretisch en zeer vroeg klinisch stadium. Er zijn nog geen gepubliceerde RCT’s of noemenswaardige case series over daadwerkelijke verbetering van cognitieve scores door psychedelica bij dementie.

2. Veiligheid: Oudere patiënten met neurocognitieve stoornissen hebben vaak meerdere medische problemen – dit maakt veiligheid een belangrijke vraag. Er zijn nog geen grote studies, dus conclusies moeten we afleiden van kleinere onderzoeken bij oudere volwassenen. Uit een psilocybine-depressie studie (waar enkele deelnemers in 55–65 jaar range zaten) bleek geen leeftijdspecifieke toename in nadelen; oudere respondenten verdragen psilocybine ongeveer zoals jongere, wel met iets meer incidentele hoofdpijn of hypertensie. Dementiepatiënten echter kunnen kwetsbaarder zijn: ze hebben vaak cardiovasculaire risicofactoren, waardoor bijvoorbeeld MDMA (dat de hartslag/BP verhoogt) riskanter is. Ook gebruiken ze vaak polyfarmacie (bètablokkers, antistolling, cholinesteraseremmers) – mogelijke interacties onbekend. Belangrijk is cognitieve veiligheid: iemand met dementie heeft al oriëntatieproblemen; een psychedelische ervaring kan hun verwarring acuut vergroten. Er is kans op een delirium tijdens of na de sessie als het niet goed gaat. Dit is een reëel risico, want ouderen zijn vatbaarder voor delirante episodes bij verstoring van evenwicht. Men zou dit dus alleen in een ziekenhuissetting moeten proberen. MDMA bij ouderen: MDMA belast het cardiovasculair systeem (piek hartslag en vaatvernauwing) en kan door verminderde temperatuurregulatie bij ouderen riskanter zijn. Geen studies, maar voorzichtigheid geboden. Psilocybine is fysiologisch milder, maar alsnog – als iemand ernstig vergeetachtig is, kunnen paniek en desoriëntatie optreden (wat BP toch weer doet stijgen). Samengevat is de veiligheid nog onduidelijk: er is geen signaal dat het onveilig is, maar men moet extreem zorgvuldig zijn. De lopende pilotstudies nemen waarschijnlijk alleen milde gevallen (die zelf geïnformeerde toestemming kunnen geven en redelijk fit zijn). Bijkomend moeten ethische overwegingen: mensen met gevorderde dementie kunnen geen geïnformeerde toestemming geven, dus onderzoek zou beperkt zijn tot mild stadium.

3. Therapeutisch effect: Onbekend voor cognitieverbetering. Er zijn hypothesen dat psychedelica iets aan de ziekteprocessen van Alzheimer zouden kunnen doen. Bijvoorbeeld dat ze via 5-HT2A-receptor stimulatie neurogenese en synaptisch herstel bevorderen in hippocampus en cortex. Ook zouden ze hersennetwerkconnectiviteit moduleren – nuttig als bepaalde netwerken (default mode, etc.) over/onderactief zijn in dementie. Dit is echter theoretisch; in praktijk is Alzheimer een degeneratieve ziekte met amyloïd/tau-pathologie die je niet simpelweg met neuroplasticiteit stopt. Psychedelica zijn dus waarschijnlijk geen cure, maar zouden symptoombestrijding kunnen geven: bijvoorbeeld depressie en existentiële angst door dementie verlichten, net zoals bij kankerpatiënten is gezien. Een verbetering in stemming en angst kan indirect cognitief functioneren verbeteren doordat de persoon meer engagement toont en beter meedoet aan revalidatie. Er is ook besproken dat microdosering van LSD/psilocybine cognitieve flexibiliteit kan verhogen – mogelijk nuttig bij vroege dementie om functioneren langer te behouden. Een mini-review noemt dat anekdotisch microdosers verbeterde concentratie en probleemoplossing rapporteren, wat bij AD welkom zou zijn, maar harde testen zijn niet gedaan. MDMA zou theoretisch kunnen helpen bij de apathe vaak gezien in dementie – door prosociaal effect wellicht meer interactie; ook zou het kunnen bij emotionele labiliteit (sommige frontotemporale patiënten zijn angstig of agressief, MDMA kan kalmer en empathischer maken). Maar dat is nog pure theorie, geen studies. Concreet: in klinisch opzicht wordt in de lopende studie naar psilocybine bij MCI gekeken of depressiescore en levenskwaliteit verbeteren, niet eens primair of de cognitie zelf verbetert (hoewel ze dat misschien secundair meten). Dat zegt al dat men de therapeutische winst eerder verwacht in het mentale welzijn dan in kerncognitieve capaciteiten. Een waardevol effect zou bijvoorbeeld zijn als iemand met beginnende Alzheimer minder bang is voor zijn toekomst, of socialer wordt in de tijd die rest, of sneller accepteert dat hij hulp nodig heeft – dat zijn psychosociale voordelen.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Bij neurocognitieve stoornissen zijn er een paar duidelijke contra-indicaties: gevorderde dementie (als iemand het protocol niet begrijpt of niet kan navertellen wat hij meemaakt, is dat ethisch en praktisch problematisch) – zulke personen zou men niet includeren. Ook neiging tot psychose/delirium in kader van bv. Lewy body dementie is een contra-indicatie, want psychedelica zouden dat verergeren. Lewy body dementie-patiënten hebben hallucinaties al van zichzelf; psilocybine zou dat chaos maken. Verder mag men niet vergeten dat de meeste ouderen in deze categorie medicatie slikken: cholinesteraseremmers, memantine, antipsychotica soms, antidepressiva – veel hiervan moeten afgebouwd of tijdelijk gestaakt, wat op zich riskant is (stoppen antipsychoticum kan gedrag verslechteren, stoppen SSRI kan onttrekkingsverschijnselen geven). Dit maakt het risicovol om überhaupt de trialfase te bereiken. Fysieke contra-indicaties zouden zijn: ernstige cardiovasculaire ziekte (zowat standaard uitsluiten voor psychedelische studies, maar bij dementiepopulatie extra relevant omdat vaatlijden vaak co-oorzaak is). Een specifiek risico is verergering van desoriëntatie: iemand met cognitieve stoornis zou door een psychedelische sessie tijdelijk nog veel meer cognitieve stoornis kunnen vertonen (acuut delirium). In een fragiel brein kan dat misschien residuele achteruitgang laten. Hoewel niet waarschijnlijk (normaal herstellen cognitieve functies na uitwerking), weet je het niet bij een pathologisch brein. Het is iets dat men scherp zal volgen – als een proefpersoon langer dan normaal in een verwarde staat blijft na de sessie, is dat problematisch. Emotionele effecten: net als bij anderen kan een psychedelische trip moeilijke emoties oproepen; bij dementerenden zou bijvoorbeeld confrontatie met eigen achteruitgang of sterfelijkheid naar boven kunnen komen. Dat kan heilzaam zijn (zoals bij kankerpatiënten) of beangstigend. Hier is de integratie cruciaal en wellicht moeten mantelzorgers betrokken worden om te helpen betekenis geven. Voor MDMA is een risico dat het de lichaamstemperatuur verhoogt; oudere mensen hebben slechtere temperatuurregulatie, dit kan tot hyperthermie of juist plots ondertemperatuur na afloop leiden als ze niet op tijd drinken/afkoelen – dus streng monitoren.

Over het algemeen kan men zeggen: neurocognitieve stoornissen zijn nog een grijs gebied voor psychedelica. Contra-indicaties zouden die gevallen zijn waar de stoornis te ver gevorderd is of gepaard gaat met andere uitgesproken problemen (psychose, somatische zwakte). Als men het al toepast, dan wellicht in een mild stadium bij verder relatief gezonde, goed begeleide patiënten. De risico’s zijn dan hopelijk beheersbaar. Tot slot, ook al is dit geen direct risico van de stof: in deze populatie moet extra aandacht besteed worden aan wilsbekwaamheid en informed consent. Bijvoorbeeld, als iemands geheugen slecht is, moet men ervoor zorgen dat hij/zij telkens opnieuw goed geïnformeerd wordt (herinnerd aan wat er gaat gebeuren), anders kan angst en verwarring toenemen.

Concluderend: hier is nog veel onbekend. Momenteel zou toepassing van MDMA/psilocybine bij dementie uitsluitend in onderzoek moeten en zeer zorgvuldig, gezien zowel medische als ethische complexiteit.

Persoonlijkheidsstoornissen

(Bijv. borderline persoonlijkheidsstoornis, vermijdende, antisociale, etc.)

1. Onderzoek: Formeel klinisch onderzoek is minimaal tot afwezig. Traditioneel werden mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen uitgesloten van psychedelica-onderzoek (bijvoorbeeld borderline-patiënten waren uitgesloten in de meeste MDMA-PTSS trials). Hierdoor is er weinig directe data. Toch begint men de mogelijkheden te verkennen, met name voor borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS). In 2023 is een overzichtsartikel verschenen dat pleit voor onderzoek naar MDMA-geassisteerde psychotherapie bij borderline. De auteurs wijzen erop dat MDMA-therapie veelbelovend is gebleken bij PTSS, dat vaak overlapt met borderline-problematiek, en speculeren dat MDMA mogelijk kan helpen bij de interpersoonlijke en affectieve instabiliteit van BPS. Er lopen inmiddels initiatieven: zo is in Canada/McLean Hospital een fase-1 studie opgestart om MDMA te testen bij volwassenen met BPS, gericht op sociale cognitie en empathie als uitkomst. Daarnaast is in Australië (Monash) een trial geregistreerd die MDMA-ondersteunde dialectische gedragstherapie (DBT) gaat onderzoeken bij borderlinepatiënten. Resultaten daarvan zijn op dit moment (2025) nog niet bekend. Voor andere persoonlijkheidsstoornissen is er nog geen direct onderzoek. Wel is er overlapping: bijv. mensen met vermijdende persoonlijkheidsstoornis zouden baat kunnen hebben bij therapie voor sociale angst (er is een case van psilocybine bij sociale angst gerapporteerd – betrof vermijdende kenmerken, maar niet systematisch). Antisociale persoonlijkheidsstoornis – geen studies, maar sommige theoretici speculeren dat psychedelica empathie kunnen verhogen bij psychopathie, echter dit is zeer omstreden en onbewezen. Narcistische stoornis idem, geen data. Dus de focus ligt nu op borderline als veelvoorkomende en moeilijke stoornis waar nieuwe behandeling welkom zou zijn.

2. Veiligheid: Persoonlijkheidsstoornissen, en met name borderline, brengen uitdagingen mee in veiligheid. Borderline-patiënten hebben vaak chronische suïcidaliteit, stemmingswisselingen, paranoïde stress-ideaties – al deze kunnen potentieel versterkt of onvoorspelbaar reageren op psychedelica. Traditioneel wordt het gebruik bij borderline als hoog-risico gezien; psilocybine is contra-geïndiceerd bij borderline volgens sommige richtlijnen vanwege kans op ontregeling. Dit baseert men niet op empirische ongelukken (die zijn er nauwelijks gerapporteerd, omdat men het simpelweg zelden gedaan heeft), maar op voorzorgsprincipe. Men vreest bijvoorbeeld dat een borderline-patiënt overweldigd wordt door intense emoties in de trip en daarna suïcidaal kan handelen. Of dat de hechtingsdynamiek (sterke idealisatie en devaluatie) richting therapeuten verstoord raakt door zo’n intieme ervaring als MDMA-therapie. Toch zijn er ook redenen om te denken dat het veilig kán onder stringente voorwaarden: In de PTSS-studies zaten ongetwijfeld deelnemers met borderline-trekken (PTSS en BPS overlappen vaak); die doorliepen de MDMA-sessies meestal prima en hadden baat. Langetermijn-follow-ups van PTSS-studies lieten geen hoog suïcidecijfer zien door de therapie. Ook de nieuwe studies zullen veiligheidseisen hanteren: bijvoorbeeld alleen stabiele borderline-patiënten (geen acute crisissen, niet ernstig automutilerend op moment van therapie). MDMA zelf heeft een kalmerend effect op amygdala en bevordert zelfliefde – dat zou borderline-patiënten paradoxaal misschien helpen om even uit hun intense angst en leegte te stappen en inzicht te krijgen. Psilocybine is trickier: borderline gaat soms gepaard met micropsychoses en extreme angst voor verlating; een psilocybinetrip zou zo iemand naar erg duistere plaatsen kunnen brengen zonder goede sturing. Er is voor zover bekend nog geen psilocybinestudie bij borderline (vermoedelijk begint men liever met MDMA vanwege het meer beheersbare emotionele profiel). Samengevat: de veiligheid is ongetest, dus voorzichtigheid geboden. Indien men het doet, moeten er stevige vangnetten zijn: 24/7 bereikbaarheid na sessies, crisisplannen, en integratie via evidence-based therapie (DBT) om emotionele stabilisatie te borgen. Borderline-patiënten zijn gevoelig voor teleurstelling en emotionele intensiteit; een psychedelische ervaring kan die twee factoren vergroten. Dit vergt zeer ervaren therapeuten om veilig te laten verlopen.

3. Therapeutisch effect: Hypothese: MDMA-therapie zou bepaalde kernsymptomen van borderline persoonlijkheidsstoornis kunnen verlichten – zoals de heftige emotionele reactiviteit, trauma-gerelateerde angst, en paranoïde wantrouwen in relaties. In PTSS-behandeling met MDMA zag men dat patiënten beter in staat werden tot emotieregulatie en vertrouwen, aspecten waar borderline ook moeite mee heeft. De plausibiliteit is dus aanwezig. Concreet speculeren onderzoekers dat MDMA binnen een DBT-kader bijvoorbeeld kan helpen de effecten van therapie te “boosten” – door tijdens MDMA-sessies diepe zelfcompassie of inzicht te laten ontstaan, wat vervolgens in DBT verder geïntegreerd kan worden. Mogelijke doelen zijn: verminderen van chronische leegte (MDMA kan een gevoel van verbondenheid geven, wat iemand het inzicht kan geven dat ze in staat zijn warmte te voelen), doorbreken van wantrouwen (MDMA’s toegenomen empathie en openheid kan de therapeutische alliantie enorm versterken, zodat de patiënt eindelijk iemand durft te vertrouwen), en verwerken van onderliggend trauma (veel borderline-patiënten hebben misbruik of verwaarlozing in jeugd; MDMA kan net als bij PTSS helpen dat te verwerken). Psilocybine zou op een andere manier mogelijk nuttig zijn: het kan ego-grenzen doen vervagen en perspectief verschuiven – voor borderline zou dat potentieel kunnen betekenen minder rigide zwart-witdenken en een ervaring van verbondenheid met iets groters, wat de existentiële eenzaamheid verlicht. Echter, daarover is nog minder theoretisch geschreven. Voor andere persoonlijkheidsstoornissen: men kan speculeren. Bij vermijdende persoonlijkheidsstoornis (die sterk overlapt met sociale angst) zou MDMA of psilocybine net als bij sociale angststoornis kunnen helpen openbreken en sociale interactie vergemakkelijken – echter, geen data direct. Antisociale persoonlijkheidsstoornis: zeer controversieel – sommigen dachten dat psychedelica empathie bij psychopathie konden induceren, maar er is ook risico dat het misbruikt wordt of niet aankomt wegens gebrek aan emotionele resonantie (er bestaat een enkel oud geval waar LSD in de 60s bij criminelen is getest, wat fiasco was omdat ze er agressiever van werden of het manipuleerden). Dus dat laat men voor nu met rust. Narcistische stoornis: geen data, maar men zou fantaseren dat een mystieke ervaring narcisten hun nietigheid laat inzien en empathie geeft – wederom, niets bewezen. Kortom: het potentiële therapeutisch effect ligt vooral bij borderline en eventueel cluster C (vermijdend/obsessief-compulsief) persoonlijkheden, door toename van empathie, vertrouwen en flexibiliteit.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Borderline specifiek: Contra-indicatie zou zijn een persoon die recentelijk ernstige suïcidepogingen of automutilatie heeft gedaan zonder stabilisatie – die is te kwetsbaar. Ook iemand die geen stabiele therapierelatie heeft of therapie-ontrouw is, is ongeschikt (deze behandeling vereist sterke samenwerking, anders te riskant). Impulsieve verslaving of eetstoornis bij borderline zou eerst behandeld moeten worden voordat men psychedelica overweegt, anders kan het door elkaar gaan lopen (bv. borderline met boulimia: psilocybine zou misschien wel eetdrang beïnvloeden, maar de emotionele labiliteit plus boulimia plus trip kan teveel zijn). Een groot risico bij borderline is suïcidaliteit in de nasleep: stel de persoon ervaart intense emoties in de sessie (bijv. diepe spijt, of overweldigend verdriet) en heeft daarna moeite daarmee om te gaan, dan is er kans op impulsieve zelfbeschadiging. Daarom vereist dit eigenlijk dat men geïntegreerde therapie (zoals DBT) direct paraat heeft, waarin crisismanagement ingebouwd is. Ook moeten betrokkenheid van het sociaal netwerk overwogen worden voor steun na sessies. Een ander risico: idealiseerde devaluatie van therapeuten – borderline cliënten kunnen de MDMA-therapeut als “redder” gaan zien of juist agressief worden als iets tegenvalt. Dit vraagt therapeuten die zeer bedreven zijn in omgaan met die overdracht, anders kan de behandelrelatie ontsporen na de intensiteit van de sessie (denk: patiënt voelt zich ongekend verbonden tijdens MDMA-sessie, maar voelt zich daarna verlaten en dat slaat om in woede). Dit is meer een klinisch risico dan een lichamelijk, maar wel reëel. Contra-indicaties psychotische decompensatie: borderline kan soms kort psychotisch worden bij stress; psilocybine zou dat zeker kunnen triggeren, MDMA minder waarschijnlijk maar toch. Iemand met borderline die ooit langdurige psychoses had zou ik uitsluiten (overlap met schizo-affectief is dan te groot). Fysiek: persoonlijkheidsstoornissen op zich geven geen medische contra-indicaties, dus dat valt mee. Voor andere persoonlijkheidsstoornissen: antisociale PS zou ik eigenlijk als contra-indicatie beschouwen gezien de onvoorspelbaarheid en gebrek aan empathische basis – groot risico dat het niet klikt of zelfs misbruikt wordt (antisocialen kunnen glashard gaan liegen of manipuleren tijdens de sessie, wat het nut teniet doet en gevaarlijk kan zijn). Narcisten kunnen misschien een nare trip krijgen als hun ego “sterft” wat tot agressie of paniek leidt. Daar moet een therapeut op voorbereid zijn. Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis (niet te verwarren met OCD) – die zijn stijfhoofdige mensen die controle willen, die zouden moeite kunnen hebben zich over te geven, wat riskant is dat ze in weerstand blijven steken en een angstige trip hebben. Dus terwijl niet per se uitgesloten, is grondige voorbereiding op controleverlies nodig.

De algemene positie is nu: persoonlijkheidsstoornissen (vooral cluster B) werden als relatieve contra-indicatie gezien voor psychedelische therapie, vanwege bovengenoemde risico’s. Echter, gezien de lijdensdruk en beperkte behandelopties bij borderline bijvoorbeeld, vindt men dat voorzichtig onderzoek gerechtvaardigd is. De aanpak moet dan wel geïntegreerd zijn in bestaande evidence-based therapie, niet losstaand. Samenvattend: MDMA/psilocybine bij persoonlijkheidsstoornissen is experimenteel, potentieel effectief met name bij borderline, maar brengt aanzienlijke risico’s van emotionele destabilisatie mee. Contra-indicaties zijn acute suïcidaliteit, onbehandelde comorbide ernstige stoornissen, en onvoldoende gestructureerde behandelomgeving.

Parafilische stoornissen

(Bijv. pedofiele stoornis, voyeurisme, frotteurisme, seksueel sadisme als stoornis.)

1. Onderzoek: Geen. Er is geen onderzoek bekend dat MDMA of psilocybine inzet om parafiele stoornissen te behandelen. Dit onderwerp is ethisch beladen en klinisch ingewikkeld; de behandelingen voor parafilieën zijn meestal gedragstherapie, aversietherapie, SSRI’s of anti-androgenen, niet psychedelica. Het ligt dus buiten de scope van het huidige psychedelica-onderzoek.

2. Veiligheid: Moeilijk te zeggen in afwezigheid van studies. Op zich zijn parafiele stoornissen niet per se medische condities die fysiek iets veranderen wat relevant is voor psychedelica. Een parafiele patiënt kan lichamelijk gezond zijn, dus MDMA/psilocybine zouden fysiologisch hetzelfde effect hebben als bij een ander. Het psychische veiligheidsaspect is echter delicaat: psychedelica kunnen seksuele beleving intensiveren of vervormen; bij iemand met deviante seksuele fantasieën zou dat tot onvoorspelbare innerlijke ervaringen kunnen leiden. Het is onbekend hoe bijvoorbeeld een pedofiele stoornispatiënt onder psilocybine zou reageren als zijn fantasieën opkomen – mogelijk schuld, angst, of juist genot, geen idee, maar dit kan zeer ontwrichtend zijn. Zonder dat we dit ooit getest hebben, moeten we er vanuit gaan dat veiligheid hier vooral theoretisch besproken kan worden. Er is wel eens opgemerkt dat MDMA in een therapeutische context mensen meer open over hun seksualiteit kan maken; dat zou kunnen betekenen dat iemand zijn parafiele gedachten eerder durft te bespreken, wat therapeutisch wellicht nuttig is maar ook zorgvuldig gemodereerd moet worden.

3. Therapeutisch effect: Onbekend en speculatief. Sommigen hebben geopperd dat psychedelica, door persoonlijke inzichten en empathie, recidive bij bijvoorbeeld seksueel delictplegers zouden kunnen verminderen – door ze empathie voor hun slachtoffers te laten voelen of de oorsprong van hun stoornis te doorgronden. Dit is echter louter hypothetisch en niet zonder controverse (moreel en wetenschappelijk). Er zijn geen empirische aanwijzingen dat MDMA of psilocybine parafiele neigingen vermindert. Het zou misschien net zo goed de seksuele fantasieën kunnen versterken (immers, psychedelica versterken innerlijke belevingen). Voor een dwangmatige parafiele stoornis (bijv. exhibitionisme) zou men zich kunnen voorstellen dat psychedelische therapie helpt onderliggende eenzaamheid of trauma te helen, waardoor de drang afneemt. Maar dit is allemaal onbewezen. Tot nu toe zijn er geen rapporten dat iemand “genezen” is van een parafilie dankzij een trip.

4. Risico’s/Contra-indicaties: Het onderwerp parafilieën raakt aan forensische context. Een groot risico zou zijn als psychedelica ongecontroleerd in die populatie gebruikt worden: iemand met bijvoorbeeld sadistische neigingen zou onder invloed mogelijk impulsiever worden en een ander kwaad kunnen doen. In een gecontroleerde setting (therapiekamer) is dat minder issue, maar als ze het zelf buitenom doen, potentieel wel. Contra-indicatie is sowieso dat de meeste parafiele patiënten niet uit eigen motivatie hulp zoeken tenzij gestuurd, en psychedelische therapie vereist informed consent en bereidheid. Een veroordeelde pedofiel dwingen tot MDMA-therapie zou ethisch onaanvaardbaar en praktisch gevaarlijk zijn. Daarnaast, veel parafiele stoornissen gaan samen met ontkenning en minimale empathie voor slachtoffers. Psychedelica dwingen geen verandering af; als iemand sterk defensief is, kan een trip zeer angstig worden of juist geen doorbraak geven, wat het nut in twijfel trekt en potentieel stress veroorzaakt die de parafilie misschien nog versterkt (als coping). Ook is er reputatieschade-risico: dit is meer een maatschappelijk risico – als men ooit psychedelica zou geven aan, zeg, zedendelinquenten en er gaat iets mis, dan kan dat een enorme backlash geven tegen het hele onderzoeksveld.

Puur medisch zijn er geen specifieke contra-indicaties die anders zijn dan de al genoemde (hart, psychose etc.). Maar vanuit behandelingsoogpunt zou men geen psychedelische therapie toepassen bij parafilieën zolang niet in zeer veilige onderzoekssituatie en zelfs dan uiterst controversieel. Ethisch gezien moet de persoon wilsbekwaam en instemmend zijn, en er mag geen gevaar voor anderen zijn. Aangezien parafiele stoornissen vaak risk-assessment kwesties hebben (terugvalpreventie om anderen te beschermen), is het riskant een onvoorspelbaar element als een psychedelische sessie toe te voegen zonder goed te weten wat dat met hun impulsen doet. Vandaar is dit domein eigenlijk terra incognita en voorlopig een no-go.

Conclusie

Samenvattend: MDMA en psilocybine blijken in gecontroleerde therapiecontext veilig en potentieel effectief voor verschillende DSM-5 stoorniscategorieën, maar dit is sterk stoornis-afhankelijk. Vooral bij PTSS/traumastoornissen (MDMA) en depressie en verslaving (psilocybine) is inmiddels gedegen onderzoek met bemoedigende resultaten qua symptoomreductie en blijvende verbeteringen. Ook bij angststoornissen (met name existentiële angst, sociale angst) worden significante therapeutische effecten gezien onder begeleiding. In al deze gevallen is het gebruik in klinische setting veilig bevonden, zonder ernstige complicaties. Daarentegen zijn er categorieën waar gebruik ontraden of experimenteel is, zoals psychotische stoornissen (risico op psychose-exacerbatie), bipolaire I-stoornis (manierisico), dissociatieve stoornissen (weinig bekend, potentieel destabiliserend), en persoonlijkheidsstoornissen (vooral borderline, waar wel voorzichtig onderzoek gestart is maar met verhoogd crisisrisico).

Cruciaal is dat de veiligheid vrijwel steeds afhangt van strikte uitsluiting van contra-indicaties (geen geschiedenis van psychose of ernstig hartlijden, geen actuele middelenintoxicatie, etc.) en van een gecontroleerde therapeutische context met getrainde professionals. Onder die voorwaarden laten studies overwegend milde, voorbijgaande bijwerkingen zien (zoals serotonerge bijwerkingen bij MDMA en zintuiglijke/perceptuele verstoringen bij psilocybine).

Het therapeutisch effect varieert per stoornis: van symptoomverlichting (bv. minder dwang bij OCD, minder angst bij sociale fobie), via trauma-integratie en verwerking (bij PTSS met MDMA), tot gedragsverandering zoals abstinent worden van verslavende middelen (bij alcohol- en tabaksverslaving met psilocybine). In sommige gevallen is het effect ronduit revolutionair ten opzichte van klassieke behandelingen (PTSS en verslaving springen eruit), in andere is het nog onzeker of marginaal (bv. bij eetstoornissen en persoonlijkheidsproblematiek moet meer onderzoek uitwijzen hoe groot en duurzaam de verbetering is).

Risico’s en contra-indicaties dienen steeds stoornis-specifiek te worden bekeken. Voor elke categorie geldt dat ondeskundig gebruik of toepassing bij foutieve doelgroep risico’s kent: zo kunnen psychedelica latente psychoses ontketenen bij schizofrenie, manieën bij bipolaire gevoeligheid veroorzaken, of emotionele crises bij instabiele persoonlijkheidspatronen triggeren. Cardiovasculaire risico’s zijn een rode draad (MDMA verhoogt hartslag/BP, dus ongecontroleerde hypertensie of recente hartinfarct zijn absolute contra-indicaties). Ook combinatie met bepaalde medicijnen is gevaarlijk – bv. SSRI’s kunnen het effect blokkeren en in combinatie met MAO-remmers is er risico op serotoninesyndroom. Elk onderzoek hanteert daarom stringente selectie.

Specifieke risico’s: bij autisme dient men sensorische overprikkeling in acht te nemen (MDMA kan sterk lichamelijk en emotioneel zijn, wat bij ASS zorgvuldig gemonitord moet) – toch zag men geen ernstige bijwerkingen in de autismestudie. Bij OCD was er zorg over mogelijke verergering van obsessies, maar in de praktijk trad dat niet op; men zag juist geen psychoses of suïcidaliteit ontstaan. Verslavingspatiënten moeten goed ontgift zijn om interacties te vermijden, maar opmerkelijk is dat psychedelica geen verslavingsgedrag lijken uit te lokken – tijdens therapie greep men niet naar andere drugs en men misbruikte de studiemedicatie niet.

Conclusie: Onder strikte professionele begeleiding kunnen MDMA en psilocybine veilig worden ingezet bij bepaalde DSM-5 stoornissen en aanzienlijke therapeutische effecten bereiken, zoals het doorbreken van langdurige klachten of het versnellen van psychotherapeutische processen. Het bewijs is het sterkst voor trauma/PTSS (MDMA) en voor depressie en afhankelijkheid (psilocybine), en zwakker of afwezig voor andere categorieën. Sommige stoornissen (psychotische, bipolaire I, etc.) blijven absolute no-go gebieden wegens risico’s op verslechtering. Het is belangrijk te benadrukken dat deze interventies altijd onderdeel zijn van een breder behandeltraject (psychedelic-assisted therapy) en niet losstaand worden toegepast. Mits juist toegepast, tonen de huidige wetenschappelijke bevindingen dat MDMA en psilocybine voor geselecteerde stoornissen een veilige en veelbelovende nieuwe behandelmodaliteit vormen – met effecten variërend van symptoomreductie tot diepgaande, langdurige gedragsverandering en psychisch herstel, en dit bij afwezigheid van ernstige bijwerkingen of verslavingsrisico’s in de therapeutische setting.

Bronnen: De hierboven gegeven informatie is gebaseerd op recente klinische onderzoeken en publicaties, waaronder fase-3 studies naar MDMA bij PTSS ucsf.edu, fase-2 studies naar psilocybine bij depressie pubmed.ncbi.nlm.nih.gov en verslaving, en diverse pilotstudies (bijv. MDMA bij autisme trialsjournal.biomedcentral.com, psilocybine bij OCD healio.com, psilocybine bij anorexia nature.com). Deze wetenschappelijke bronnen ondersteunen de genoemde effectiviteit en veiligheidsbevindingen in de verschillende stoorniscategorieën. Voor stoornissen waar geen direct onderzoek is, zijn de genoemde punten gebaseerd op theoretische overwegingen en algemene richtlijnen/waarschuwingen uit de literatuu rpsychedelics.ucsf.eduen.wikipedia.org. Iedere toepassing dient individueel afgewogen te worden op basis van de meest actuele evidence en onder toezicht van gespecialiseerde behandelaars.

Let op: AI kan fouten maken bij het rederen en verder verdieping in de onderwerpen kan in sommige gebieden nodig zijn!

 
Geplaatst : 15 mei 2025 21:06
Social share